germanist, broeder van den vorige, geb. 24 Febr. 1786 te Hanau, ging in 1830 met zijn broeder naar Göttingen en werd hier in 1835 hoogleeraar bij de philos. faculteit; ook hij behoorde tot de zeven die zich tegen de opheffing van de grondwet in het koninkrijk Hannover verzetten; diensvolgens uit zijn ambt ontslagen, volgde hij in 1838' zijn broeder naar Cassel, ging in 1841 met hem als lid van de Akademie der Wissenschaften naar Berlijn, en overl. hier 16 Dec. 1859. Beide broeders arbeidden nagenoeg altijd gemeenschappelijk; Wilhelm, in menig opzicht een geestverwant van Jakob, minder geniaal en vruchtbaar dan deze, had zijn eigen wetenschappelijk veld en zijn eigen manier van werken, welke die van Jakob aanvulde; hij zag zich doorgaans het bijwerken, afronden en aanvullen van Jakob’s grootsche doch ruwe scheppingen opgedragen; hij beschikte over een sierlijken stijl en dat de Kinderund Hausmdrchen (zie vorig art.) een waar volksen kinderboek zijn geworden, danken zij voornamelijk aan den vlotten verteller Wilhelm, die op bewonderenswaardige wijze den naieven, echten sprookjestoon wist aan te slaan.
Zelfstandig bewerkte hij uitgaven van een menigte oud- en midden-hoogduitsche taalgedenkstukken; deze munten meer uit door nauwgezette literatuur-historische en taalkundige onderzoekingen en door voortreffelijke ophelderingen dan door scherpte der kritiek.