(lat. Moesia) als romeinsche provincie naam van het land ten z. van den Beneden-Donau, dat ten o. aan de Zwarte zee grenzende, ten z. door de bergketens van Balkan en Scardus van Thracië en Macedonië, ten w. door de Drinus (Drina), een zijrivier der Save, van Dalmatië gescheiden werd.
Door de rivier Ciabrus (Cibriz) werd het in twee helften verdeeld, waarvan de oostelijke, NederMoesië (Moesia inferior) met het tegenwoordige Bulgarije, de westelijke, Opper-Moesië (Moesia superior), met Servië ongeveer overeenkomt. De meermalen verwisselende bewoners behoorden oorspronkelijk tot den thracischen volksstam, zooals de Moesiërs (door de Grieken Mysiërs, evenals hun land Mysië, genoemd), de Daciërs, Geten, Dardaniërs, Triballiërs. Laatstgenoemden werden op het eind der 4de eeuw v. Chr. door de keltische Scordiscen, die zich in het westen vestigden, naar het oosten gedreven. Oostelijk M. stond sedert het begin der 6de eeuw v. Chr. korten tijd onder perzische heerschappij, in de 5de behoorde het tot het rijk der thracische Odrysen.
De aanraking met de Romeinen begon sedert 75 v. Chr., toen de proconsul van Macedonië, Gaius Scribonius Curio, tot aan den Donau voortrukte; onderworpen werd het land in 29 V. Chr. door |Marcus Licinius Crassus, proconsul van Macedonië. Nog onler Augustus werd het land als rom. provincie ingericht, zijn eigenlijke bloei begon echter eerst na de zegevierende veldtochten van Traianus tegen de Daciërs. Sedert Domitianus bestond de indeeling in Opper- en Neder-Moesië. In de derde eeuw begonnen de invallen der Goten, tegen wie Decius in 251 na Christus in M. sneuvelde, todat den indringers door Claudius II door de overwinning bij Naïssus in 269 en door Aurelianus, die de romeinsche kolonisten uit Dacië naar M. overgebracht, in 271, voor een:,gen tijd paal en perk werd gesteld.
Bij den aandrang der Hunnen overstroomden de Westgoten het land, dat hun, nadat keizer Valens tegen hen bij Adrianopel in 378 slag en leven verloren had, door Theodosius I, wiens opperheerschappij zij erkenden, werd ingeruimd. Velen van hen bleven bij de volksverhuizing in de 5de eeuw achter en hielden zich onder den naam Moesogoten tot in de 6de eeuw staande. Het land werd daarop door invallen van Hunnen, Slawen, Avaren en Bulgaren vreeselijk geteisterd. Het woeste Neder-M. werd sedert de 6de eeuw door slawische stammen bevolkt, in Opper-M. kwamen sedert het begin der 7de de Serviërs.