of Alchimie. Een wetenschap die als voorloopster der hedendaagsche scheikunde kan worden beschouwd, en tegenover deze dikwijls in dezelfde verhouding stond als de sterrenwichelarij tegenover de astronomie.
Haar voornaamste zoeken was onedele metalen in edele te veranderen, en den duur van het menschelijk leven onbepaald te verlengen.De overlevering wijst Egypte aan als de geboorteplaats dezer wetenschap en Hermes Trismegistus (zie aldaar) wordt voorgesteld als de vader ervan; de benaming Alchemie is op verschillende wijzen etymologisch verklaard geworden ; als de meest waarschijnlijke wordt deze afleiding beschouwd, die verband aanneemt tusschen den naam chemie en den oudsten naam van Egypte, Chemie (in den Bijbel land van Cham of Ham). De Grieken en Romeinen, ten tijde der keizers, schijnen met deze wetenschap door aanraking met de Egyptenaars bekend te zijn geworden; er bestaan geen gronden om aan te nemen dat deze beide volken vroeger den naam of de zaak zouden gekend hebben. Chemie (Grieksch chemeia) wordt in het lexicon van Suidas, (lldeeeuw) omschreven als „conversie van goud en zilver”. Van keizer Caligula wordt gezegd dat hij naar middelen deed zoeken om goud te maken; onder Diocletianus heerschte de alchemie, in vereeniging met verschillende magische kunsten, derwijze, dat de keizer gezegd wordt bevolen te hebben alle Egyptische boeken over goud en zilver te verbranden. Een menigte boeken over deze wetenschap of kunst geschreven door Alexandrijnsche geleerden en door hermieten, doorgaans onder klinkende namen als Democritus, Pytagoras, Hermes enz. de wereld ingezonden, waren te dien tijde in omloop..
Later namen de Arabieren de kunst over; zij bloeide bij dezen vooral onder de dynastie der Abbassiden. Hun oudste bekend werk over Alchemie is dat van Gebir (zie aldaar) getiteld Summa Perfectionis (Toppunt van Volmaaktheid), waarin alles bijeengebracht is wat te dien tijde van deze kunst bekend was of geloofd werd. Gebir leerde, dat er drie elementaire chemicaliën zijn: kwikzilver, zwavel en arsenicum. Deze zelfstandigheden en vooral de beide eerste schijnen de gedachten der alchimisten door hunne eigenaardige eigenschappen bijzonder te hebben beziggehouden. En hoewel theoretisch dwalende brachten zij, met hunne stampers en vijzels, fornuizen en smeltkroezen, ketels en distilleerkolven over het geheel in den blinde werkende, toch menig proces aan het licht en vonden al distilleerende, ontbindende, kokende, smeltende en saamstellende menig nieuw en nuttig mengsel.
Door de Arabieren verspreidde de Alchemie zich van uit Spanje over geheel Europa, en werd spoedig met voorliefde beoefend. Ten jare 1317 evenwel vaardigde paus Johannes XXII eene Constitutie uit, waarbij de valsche munters onder de alchimisten alsook hunne medeplichtigen voor eerloos werden verklaard en tot restitutie aan de bedrogenen veroordeeld. De eerste authentieke werken over Europeesche alchemie zijn die van Hoger Bacon (geboren 1214 overleden 1294), dié om zijne natuurkundige kennis door zijne tijdgenooten Doctor mirabilis (wonderbare) genoemd werd. Ook aan Albertus Magnus (zie aldaar) schrijft men, doch ten onrechte, werken over alchemie toe. Roger Bacon, hoewel minnedranken en de zwarte kunst veroordeelende, geloofde aan de veranderbaarheid van de lagere metalen in goud, ofschoon hij erkende nimmer erin te zijn geslaagd de theorie in praktijk te brengen; sterker was zijn geloof op het punt van middelen om het leven te verlengen en hij beschouwde het aqua regia, in nitro-hydrochlorisch zuur opgelost goud, als het onovertroffen levens-elixir; Thomas Aquinas was de eerste die het woord amalgama gebruikte. Raymond LuPy voerde de chemische symbolen in.
Een der meest beroemde alchimisten was Basil Valentine, die in de eerste helft der 15de eeuw leefde en antimonium in medicinaal gebruik bracht hij beschouwde zout, zwavel en kwikzilver als de drie lichamen die de metalen vormen, en was van oordeel dat de steen der wijzen uit dezelfde elementen bestaan moest. Beroemder dan alle anderen maakte Paracelsus zich. Zijn hoofdstelling was dat er slechts één element bestaat, hetwelk niemand kent; dit opperste element, het alcahest, zou de steen der wijzen, het universeel geneesmiddel en de onweerstaanbare alkracht blijken uit te maken. Na Paracelsus geraakten de Europeesche alchimisten in twee klassen verdeeld. De eene klasse legde zich toe op onderzoeken het constateeren van feiten en het nagaan van verschijnselen en ontwikkelde zich tot de eigenlijke scheikunde. De andere hulde zich in een wolk van geheimzinnigheid en wTerkte de fantastische, hersenschimmige zijde der oude alchemie uit met een te voren onbekende overdrijving; van hen is afkomstig het aantrekkings-poeder, hetwelk mannen en vrouwen tot den bezitter aantrok, — het elixer van eeuwige jeugd (met zooveel handigheid geëxploiteerd door Cagliostro,.enz.) — de leer van het groote mysterie, de vader der elementen, de grootvader der sterren; — de wijsheidssteen, wiens aanraking, welke verbinding der elementen ook, in goud transformeerde en wel te onderscheiden van den steen der wijzen^ die de eerstgeborene der natuur is. Degenen die volle inzicht in alle geheimen hadden, werden Wijzen geheeten, de gewone beoefenaren heetten Adepten; tusschen de Wijzen en de Adepten stonden de Philosophen.