Werkwoorden vervoegen
uitnodigen
Tegenwoordige tijd uitnodigen
Ik nodig uit
Jij nodigt uit
nodig jij uit?
U nodigt uit
Hij/Zij/Het nodigt uit
Wij nodigen uit
Jullie nodigen uit
Zij nodigen uit
Verleden tijd van uitnodigen
Ik nodigde uit
Jij/U nodigde uit
Hij/Zij/Het nodigde uit
Wij nodigden uit
Jullie nodigden uit
Zij nodigden uit
Voltooid deelwoord van uitnodigen
uitgenodigd
Tegenwoordig deelwoord van uitnodigen
uitnodigend