Uitnodigen
(nodigde uit, heeft uitgenodigd), het verzoek richten tot (iem.) iets te doen, ergens of bij iem. te komen enz.: hij nodigde mij uit met hem naar de schouwburg te gaan; — (abs.) te logeren vragen: ze hebben mij voor een paar dagen uitgenodigd; — (fig.) verlokken : het fraaie weer nodigt ons uit tot wandelen.