JORIS, m. (-sen), mansnaam; (spr.) het is een domme Joris; het is Joris en Trijn, al te mal of niemendal (nu eens al liefde wat er aan is, dan weder de grootste ruzie);
— naam van een heilige, Sint Joris of George die den draak overwon, hij is de patroon der krijgslieden en boogschutters (vgl. St. Jorisdoelen);
— Orde van St. Joris, Beiersche ridderorde, en voorheen ook eene orde der Beide Siciliën;
— bij St. Joris in de kost zijn, voor niets medeëten.