GESTRENG, (in het dagelijksch leven gewoonlijk STRENG), bn. bw. (-er, -st), streng, onverbiddelijk jegens zich zelven of anderen, zich stipt houdende aan wetten of regelen mijn vader was steeds zeer gestreng en nauwgezet; een gestreng rechter;
— blijk gevende van de strengheid van den handelenden persoon gestrenge woorden; een gestrenge blik; hij verbood het op gestrenge toon; een gestreng oordeel vellen;
— door vaste en onwrikbare regels bepaald en heheerscht: het geheele kunstwerk is in denzelfden gestrengen stijl uitgevoerd;
— in alle strengheid toegepast, volstrekt, volledig: een gestreng onderzoek instellen; zij leeft in gestrenge afzondering;
— hard, fel: een gestrenge winter;
— bw. op eene strenge wijze, onverbiddelijk gestreng optreden, oordeelen, vonnissen.