GELEIDEMERK, o. zie GELEIMERK. GELEIDEN, (geleidde, heeft geleid), met iemand medegaan, als eerbewijzing of als maatregel van veiligheid en voorzorg eene dame geleiden; iemand naar huis geleiden;
— een doode, een lijk geleiden, ter begrafenis medegaan, de laatste eer bewijzen;
— eene vrouw naar het altaar geleiden, met haar in ’t huwelijk treden;
— iem. met zijne wenschen geleiden, hem in gedachte volgen en de beste wenschen voor hem koesteren;
—iem, op den levensweg geleiden, hem met raad en daad bijstaan;
— dat God u geleide, behoede, bescherme;
— leiden, voeren een sierlijk hek geleidde tot de oprijlaan;
— in zekere richting sturen, besturen en leiden (van den geest, het vernuft, de reden) het oordeel moet de liefde geleiden;
— begeleiden een geleidend schrijven;
— (nat.) warmte of electriciteit geleiden, op aangrenzende deelen der stof of op eene andere stof gemakkelijk laten overgaan; -
— geheid leiden, het in eene bepaalde richting van de eene plaats naar de andere overbrengen.