GEHOED, bn. een hoed ophebbende, inz. zulk een als in de bepaling is uitgedrukt: hooggehoed, witgehoed, zwartgehoed; buiten samenstelling altijd in min of meer schertsenden zin: de heeren waren allen gehoed en gerokt; die aap van een jongen is ook al gehoed.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk