Gepubliceerd op 01-09-2018

Bruisen

betekenis & definitie

BRUISEN, (bruiste, heeft gebruist), hoorbaar schuimen, borrelen de bruisende golven; het bruisend nat;

— gazeuze dranken bruisen sterk bij het inschenken, onder sterk opbruisen wordt het koolzuur vrij;
— (fig.) tieren, razen (vgl. opbruisen); zijn bloed bruist, vloeit snel door de aderen, van opgewondenheid of hartstocht;
— de stormwind bruist, loeit, huilt, raast;
— (met zijn) varen, stevenen de vloot bruist naar de Teems. BRUISING, v.

< >