Het begrip afzweren heeft 2 verschillende betekenissen:
1. afzweren - Afzweren (zwoer af heeft afgezworen), onder eede verwerpen, door eene plechtige verklaring verzaken, verloochenen: hij moest het heidendom afzweren en zich laten doopen; hij zwoer uiterlijk een geloofsvorm af dien hij zeker niet uit overtuiging verzaakte; den Koran, het kruis afzweren; hij zwoer het geloof, den godsdienst zijner vaderen af; zijne dwalingen afzweren;
— zijne vroegere gevoelens afzweren, verzaken, verloochenen;
— (rechten die men bezit of meent te bezitten; aanspraken, eischen die men kan doen gelden) zweren of plechtig verklaren dat men er afstand van doet;
— (betrekkingen, verbintenissen enz. of verplichtingen die daaruit voortvloeien) plechtig verklaren of in woorden of daden doen blijken, dat men er afstand van doet, ze verwerpt, verzaakt of verloochent: alle vrienden bondgenootschap met iem. afzweren;
— (fig.) den Mammonsdienst afzweren, de geldzucht laten varen, afstand doen van het jagen naar geld en goed;
— de wereld afzweren, van het wereldsche leven met al zijne betrekkingen en verplichtingen afstand doen;
— onder eede of plechtig verklaren, dat men van zekere handelingen, plannen of gezindheden voorgoed afziet of ze laat varen al het kwaad af zweren; ik heb eens en voor altijd dergelijke praktijken afgezworen; de traditiën afzweren; de vaderlijke zeden en eerlijkheid afzweren;
— den ouden deugniet, dronkaard afzweren, ophouden ondeugend te zijn, misbruik van sterken drank te maken; inz. den drank afzweren;
— God, Christus, Mohammed, de heidensche goden afzweren, zich plechtig afvallig verklaren van dat geloof;
— (een regeerend vorst) bij plechtig en beëedigd besluit van de regeering vervallen verklaren, hem de gehoorzaamheid opzeggen: in 1581 zwoeren de Nederlanders den koning van Spanje af;
— iem. verloochenen, alle betrekking met hem afbreken zijne gade heeft hem niet afgezworen, hij heeft zijne gade niet verstooten,
— maar zij zijn gescheiden; ook zijn vader, zijn naam afzweren, verloochenen;
2. afzweren - Afzweren (zwoor af, is afgezworen), (van ledematen van een dierlijk lichaam of de deelen daarvan) door verzwering afvallen, door ziekelijke aandoening der weefsels en daarmede gepaard gaande verettering allengs versterven en ten gevolge daarvan door de nog levende aangrenzende weefsels afgestooten worden men vreest, dat de vinger zal afzweren, de nagel is afgezworen. AFZWERING, v.