I. v. (-nen), Spanne.
II. o. (-nen'),
1. twee (of meer) voorgespannen trekdieren: een mooi span paarden ; vgl. een tweespan ; een vierspan;
2. twee personen die bij elkaar passen, paar: dat is net een span; een aardig span(netje), inz. van verloofden en van kinderen gezegd;
3. twee bijeenbehorende zaken ; stel; — (viss.) twee schuiten die samen een sleepnet voorttrekken;
4. (zeew.) stel van twee gelijksoortige hoofdtouwen, een voor de bakboords- en een voor de stuurboordszijde.