Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Mok

betekenis & definitie

I. MOK

v., huidontsteking aan de achterzijde van de koot bij paarden: gewone of vochtige mok; droge mok;

II. MOK v . (-ken),

1. (gew.) zeemeeuw;
2. duif.

III. MOK

v. (-ken),
1. klein, rond koekje van meel en stroop: Gentse mokken.
2. (timm.) (Zuidn.) soort van halfrond blokje;
3. (Zuidn.) oorveeg.

IV. MOK

m. (-ken) (op Tessel) afstands schaap.
V. MOK
v. (-ken),
1. waterkannetje van steen of blik met een oor; blikken drinkketeltje der arbeiders;
2. (Barg., volkst.) grote kop of beker;
3. (gew.) eetpannetje.

< >