Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Manen

betekenis & definitie

I. v. mv., (dicht, ook enk. maan), het lange haar in de nek van sommige dieren, inz. bij paarden en leeuwen;

II. v. mv., waterplanten in uitgeveende plassen;

III. (Lat. manes), m. mv., (bij de Romeinen) geesten der afgestorvenen;

IV. (maande, heeft gemaand),

1. iem. met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen er van inz. tot betaling: iem. om geld manen;
2. aansporen, opwekken: hij maande tot eendracht; dit maant ons tot voorzichtigheid;
3. (Zuidn.) bezweren: de rupsen van een fruitboom manen (aflezen);
4. (Zuidn.) ontbieden: hij maande mij naar zijn huis om die zaak te vereffenen.

< >