(exploiteerde, heeft geëxploiteerd), (<Fr.),
1. (een bezit of arbeidskrachten) gebruiken om er voordeel uit te trekken, winstgevend maken; een stuk grond, een bos, een mijn exploiteren; een spoorweg, een fabriekszaak, een schouwburg exploiteren.
2. misbruik maken van iem.’s arbeidskracht, zijn diensten of zijn goedgeefsheid, uitbuiten.
3. (onoverg.) exploten doen.