Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie S
- Schandnaam
- Schandpaal
- Schandprijs
- Schandstraf
- Schandteken
- Schandvlek
- Schandvlekken
- Schans
- Schansbos
- Schansen
- Schansgraver
- Schansje
- Schanskleed
- Schanskorf
- Schansloper
- Schap
- Schapeband
- Schapeborst
- Schapebout
- Schapekeutel
- Schapekop
- Schapele(d)er
- Schapelever
- Schapelong
- Schapemest
- Schapenaard
- Schapenbloem
- Schapenbonen
- Schapenboter
- Schapendistel
- Schapendrift
- Schapenfokker
- Schapenfokkerij
- Schapengal
- Schapengras
- Schapenhok
- Schapenhorzel
- Schapenhouder
- Schapenhouderij
- Schapenhuid
- Schapenkaas
- Schapenkervel
- Schapenklaver
- Schapenland
- Schapenle(d)er
- Schapenluis
- Schapenmarkt
- Schapenmelk
- Schapenmelker
- Schapenmest
- Schapenoog
- Schapenoor
- Schapenpad
- Schapenperkament
- Schapenpokken
- Schapenras
- Schapenschaar
- Schapenschot
- Schapensmeer
- Schapenstal
- Schapentalk
- Schapenteek
- Schapenteelt
- Schapenvangers
- Schapenvet
- Schapenvoeder
- Schapenweide
- Schapenweiderij
- Schapenwol
- Schapenwolken
- Schapenwolkjes
- Schapenzuring
- Schapepoot
- Schaper
- Schaperib
- Schapershond
- Schapestaart
- Schapetong
- Schapevacht
- Schapevel
- Schapevlees
- Schapevlies
- Schappelijk
- Schappelijkheid
- Schapraai
- Schapulier
- Schar
- Scharbier
- Scharde
- Schardijn
- Schare
- Scharen
- Scharen (kuitschieten)
- Scharen (schaarden)
- Scharend
- Scharenkruid
- Scharensliep
- Scharenslijper
- Scharenslijperskar
- Scharenwiel
