Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie S
- Scharig
- Scharlaken
- Scharlakenachtig
- Scharlakenbes
- Scharlakenbezie
- Scharlakenkleur
- Scharlakenkleurig
- Scharlakenlelie
- Scharlakenluis
- Scharlakenrood
- Scharlakens
- Scharlakenwinde
- Scharlakenzwammetje
- Scharlei
- Scharluin
- Scharluip
- Scharmaaien
- Scharminkel
- Scharminkelen
- Scharminkeling
- Scharnier
- Scharnierband
- Scharnierbeitel
- Scharnierbeugel
- Scharnierblad
- Scharnierbout
- Scharnierbrug
- Scharnierend
- Scharniergewricht
- Scharnierklep
- Scharnierkoppeling
- Scharnierpasser
- Scharniertje
- Scharnierverbinding
- Scharre
- Scharrebijter
- Scharrel
- Scharrel (ratelaar)
- Scharrelaar
- Scharrelbenen
- Scharrelen
- Scharreling
- Scharrelpartijtje
- Scharreltje
- Scharren
- Scharretje
- Scharretong
- Schart
- Schartel
- Schartelen
- Scharten
- Schartigheid
- Schat
- Schatbaar
- Schatbaarheid
- Schatbewaarder
- Schatekster
- Schateren
- Schatering
- Schaterlach
- Schaterlachen
- Schatgraver
- Schathuis
- Schatje
- Schatkamer
- Schatkist
- Schatkistbiljet
- Schatkistbon
- Schatkistpapier
- Schatkistpromesse
- Schatkistwissel
- Schatlijster
- Schatmeester
- Schatmeesterschap
- Schatplichtig
- Schatrijk
- Schattebout
- Schatten
- Schatter
- Schattig
- Schatting
- Schattingseed
- Schattingskoster
- Schattingswerk
- Schauw
- Schaveel
- Schavelen
- Schaveling
- Schaven
- Schaverdijn
- Schaverdijnen
- Schavielen
- Schavieling
- Schavielingsmat
- Schaving
- Schavot
- Schavotje
- Schavotkleur
- Schavotkleurig
- Schavotpaal
