Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Aanwakkeren
- Aanwakkering
- Aanwandelen
- Aanwas
- Aanwasboor
- Aanwassen
- Aanwassing
- Aanwellen
- Aanwelling
- Aanwen ken
- Aanwendbaar
- Aanwenden
- Aanwending
- Aanwennen, zich
- Aanwenning
- Aanwensel
- Aanwenst
- Aanwentelen
- Aanwerfster
- Aanwerken
- Aanwerpen
- Aanwerping
- Aanwerven
- Aanwerver
- Aanwerving
- Aanwetten
- Aanweven
- Aanwezen
- Aanwezend
- Aanwezenden
- Aanwezendheid
- Aanwezig
- Aanwezige
- Aanwezigheid
- Aanwi er en
- Aanwijs
- Aanwijsbaar
- Aanwijsbaarheid
- Aanwijsbord
- Aanwijsstok
- Aanwijzen
- Aanwijzend
- Aanwijzer
- Aanwijzing
- Aanwillen
- Aanwinden
- Aanwinnen
- Aanwinning
- Aanwinst
- Aanwinteren
- Aanwippen
- Aanwitten
- Aanwoeden
- Aanwoekeren
- Aanwoekering
- Aanwonenden
- Aanworstel en
- Aanwortelen
- Aanwrijven
- Aanwrijving
- Aanwroeten
- Aanwuiven
- Aanzaaien
- Aanzagen
- Aanzaging
- Aanzakken
- Aanzakking
- Aanzanden
- Aanzeg
- Aanzegelen
- Aanzegeling
- Aanzeggen
- Aanzegger
- Aanzegging
- Aanzeilen
- Aanzeiling
- Aanzenden
- Aanzet
- Aanzetbuis
- Aanzethamer
- Aanzethandel
- Aanzetklep
- Aanzetklos
- Aanzetkoppel
- Aanzetkruk
- Aanzetmotor
- Aanzetpijp
- Aanzetrasp
- Aanzetriem
- Aanzetschroef
- Aanzetsel
- Aanzetstaal
- Aanzetstang
- Aanzetsteel
- Aanzetsteen
- Aanzetstok
- Aanzetstuk
- Aanzetten
- Aanzettend
- Aanzetter
