Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- Zeilsport
- Zeilspriet
- Zeilsteen
- Zeilstoffer
- Zeilstreek
- Zeiltijd
- Zeiltje
- Zeiltocht
- Zeiltrui
- Zeiltuig
- Zeilvaardig
- Zeilvaart
- Zeilvaartuig
- Zeilveger
- Zeilvereniging
- Zeilvermaak
- Zeilvermogen
- Zeilvisser
- Zeilvliegen
- Zeilvoerend
- Zeilvoering
- Zeilwagen
- Zeilwe(d)er
- Zeilwedstrijd
- Zeilwerk
- Zeilwind
- Zeilwrijver
- Zein
- Zeis
- Zeisboom
- Zeisel
- Zeiseman
- Zeisen
- Zeisensmeder
- Zeisensmederij
- Zeisensmid
- Zeisenwagen
- Zeispreuk
- Zeisvormig
- Zeitungsschreiber
- Zekel
- Zeker
- Zekerheid
- Zekerheidshalve
- Zekerheidsklep
- Zekerheidsmaatregel
- Zekerheidstelling
- Zekering
- Zekerlijk
- Zélateur
- Zelden
- Zeldzaam
- Zeldzaamheid
- Zelf
- Zelf, kruid
- Zelfabsorptie
- Zelfachting
- Zelfanalyse
- Zelfbedrog
- Zelfbedwang
- Zelfbegoocheling
- Zelfbehaaglijk
- Zelfbehagen
- Zelfbeheersing
- Zelfbehoud
- Zelfbekrachtiging
- Zelfbeoordeling
- Zelfbeperking
- Zelfbeproeving
- Zelfbeschikking
- Zelfbeschikkingsrecht
- Zelfbeschuldiging
- Zelfbestaan
- Zelfbestuiving
- Zelfbestuur
- Zelfbestuurder
- Zelfbetrachting
- Zelfbevlekking
- Zelfbevrediging
- Zelfbevrijding
- Zelfbevruchting
- Zelfbewegend
- Zelfbewoning
- Zelfbewust
- Zelfbewustheid
- Zelfbewustzijn
- Zelfbezinning
- Zelfbinder
- Zelfcontrôle
- Zelfde
- Zelfesturend, bn
- Zelfgenoegzaam
- Zelfgenoegzaamheid
- Zelfgesprek
- Zelfgevoel
- Zelfhaat
- Zelfhandhaving
- Zelfheid
- Zelfinductie
- Zelfironie
