Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zeiltje

betekenis & definitie

o. (-s),

1. klein zeil; — (fig., gemeenz.) het zeiltje strijken, in zwijm vallen; — (zegsw.) onder een staand zeiltje is het goed roeien, bij een klein vast inkomen verdient men nog licht zoveel dat men een bestaan heeft; met een opgestoken zeiltje aan komen stevenen, op iem. toekomen, in een staat van opgewonden verontwaardiging :
2. stuk wasdoek: een zeiltje voor boeken, om daarin boeken te pakken, te dragen ; — stuk vloerzeil: een zeiltje voor de kachel, om deels onder, deels voor de kachel te leggen tot bescherming van het kleed.

< >