Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie S
- STOELVROUW
- STOELWIEL
- STOELZERK
- STOELZITTING
- STOELZUSTER
- STOEP
- STOEP (duiker)
- STOEPA
- STOEPABOUW
- STOEPATERRAS
- STOEPBAND
- STOEPBANK
- STOEPEN
- STOEPEN (op de stoep zitten)
- STOEPIER
- STOEPJE
- STOEPLEUNING
- STOEPMEID
- STOEPPAAL
- STOEPPAD
- STOEPSTEEN
- STOER
- STOERHEID
- STOET
- STOET (tarwebroodje)
- STOETELEN
- STOETENBAKKER
- STOETERIJ
- STOETHAAN
- STOETHASPEL
- STOETHASPELIG
- STOETSGEWIJZE
- STOF
- STOF (deeltje)
- STOFAANBIDDING
- STOFACHTIG
- STOFAFZUIGING
- STOFBESTRIJDING
- STOFBEZEM
- STOFBLIK
- STOFBOEL
- STOFBOOM
- STOFBRIL
- STOFDAMP
- STOFDEEL
- STOFDEELTJE
- STOFDICHT
- STOFDOEK
- STOFDOEKENMANDJE
- STOFDOP
- STOFDORPEL
- STOFDRAAD
- STOFFAGE
- STOFFEERDER
- STOFFEERDERIJ
- STOFFEERDERSNAALD
- STOFFEERDERSVAK
- STOFFEERDERSWINKEL
- STOFFEERSEL
- STOFFEL
- STOFFELACHTIG
- STOFFELACHTIGHEID
- STOFFELIJK
- STOFFELIJKHEID
- STOFFELOOS
- STOFFELTJES
- STOFFEN
- STOFFEN (pochen)
- STOFFEN (stof afnemen)
- STOFFENHANDEL
- STOFFENVERVER
- STOFFENVERVERIJ
- STOFFENWINKEL
- STOFFER
- STOFFER (pocher)
- STOFFEREN
- STOFFERIG
- STOFFERING
- STOFFERTJE
- STOFFIG
- STOFFIGHEID
- STOFFILTER
- STOFGEHALTE
- STOFGOUD
- STOFGRIJS
- STOFGRUIS
- STOFHAGEL
- STOFHOEK
- STOFHOOP
- STOFJAS
- STOFJE
- STOFKALK
- STOFKAM
- STOFKAMER
- STOFKAP
- STOFKAS
- STOFKEVER
- STOFKIST
- STOFKLEED
- STOFKLEP
