o.,
1. massa van zeer kleine, droge deeltjes, gewoonlijk van verschillende oorsprong, die gemakkelijk door de luchtstroom worden meegevoerd: een wolk van stof; — (zegsw.) je kunt het stof wel eten, gezegd als het erg stuift; — neergeslagen of een laag vormend: het stof lag dik op de meubels; het stof afnemen, t.w. van meubels en derg.; zich het stof van de schoenen slaan; stof opjagen,
a. (eig.): elke passerende auto jaagt wolken stof op; b. (fig.) aanleiding geven tot verontrust of van ergernis vervuld gepraat; — als een geringe of smadelijke materie: het stof der aarde; — als een ellendige omgeving of ligplaats: in het stof vallen, buigen, kruipen; in het stof bijten, sneuvelen; iem. uit het stof verheffen, uit een nederige staat verheffen;
2. fijn verdeelde (stuivende) vorm waarin een materie voorkomt of verkeert: tot stof vergaan; de mens is stof, vergankelijk;
3. zeer licht en klein deeltje; zie STOFJE.