Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie I
- Insignem attenuat deus / obscura promens
- Insijpelen
- Insijpeling
- Insinuatie
- Insinueren
- Insipide
- Insisteren
- Inslaan
- Inslachten
- Inslag
- Inslag.spoel
- Inslagboek
- Inslagcedel
- Inslagdraad
- Inslager
- Inslaggaren
- Inslagzijde
- Inslapen
- Inslecht
- Inslechten
- Inslempen
- Inslenteren
- Inslepen
- Insleuren
- Inslibberen
- Inslijpen
- Inslikken
- Inslikking
- Inslinken
- Inslippen
- Inslobberen
- Inslokken
- Inslokking
- Inslorpen
- Inslorping, inslurping
- Insluimeren
- Insluimering
- Insluipen
- Insluiper
- Insluiping
- Insluipsel
- Insluiten
- Insluithaard
- Insluiting
- Insluitingsteken
- Insluitingstroepen
- Inslurpen
- Insmakken
- Insmeersel
- Insmelten
- Insmelting
- Insmeren
- Insmering
- Insmijten
- Insmokkelen
- Insnappen
- Insnede
- Insneeuwen
- Insnijden
- Insnijding
- Insnoeren
- Insnoering
- Insnorren
- Insnuiven
- Insnuiving
- Insociabel
- Insolatie
- Insolent
- Insolentie
- Insolide
- Insolvabel
- Insolvabiliteit
- Insolvabiliteitsverzekering
- Insolvent
- Insolventie
- Insolventverklaring
- Insomnie
- Insoppen
- Insopping
- Insp
- Inspan
- Inspannen
- Inspanning
- Inspecteren
- Inspecteur
- Inspecteur—generaal
- Inspectie
- Inspectiereis
- Inspectoraat
- Inspectrice
- Inspelden
- Inspelen
- Inspeten
- Inspijkeren
- Inspinnen
- Inspiratie
- Inspiratorisch
- Inspireren
- Inspit
- Inspitten
