Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie E
- Echoën
- Echolalie
- Echolood
- Echoput
- Echt
- Echt (huwen)
- Echtbreekster
- Echtbreken
- Echtbreker
- Echtbreuk
- Echtelieden
- Echtelijk
- Echtelingen
- Echteloos
- Echteloosheid
- Echten
- Echter
- Echtgareel
- Echtgenoot
- Echtgenote
- Echtheid
- Echting
- Echtkoets
- Echtpaar
- Echtscheiding
- Echtscheidingsprocedure
- Echtschender
- Echtschennis
- Echtstaat
- Echtverbintenis
- Echtverbond
- Echtvereniging
- Eclaireren
- Éclaireur
- Eclampsie
- Éclat
- Eclatant
- Eclateren
- Eclecticisme
- Eclecticus
- Eclectisch
- Eclips
- Eclipseren
- Ecliptica
- Ecloge
- Econometrie
- Economie
- Économie de bouts de chandelle
- Economisch
- Economiser
- Economiseren
- Economist
- Econoom
- Ecossaise
- Écrasez l’infâme
- Écrasiet
- Écrin
- Écru
- Ectoparasieten
- Ectoplasma
- Ectypon
- Écu
- Écusson
- Eczema
- Ed
- Ed. gestr
- Edammer
- Edda
- Edder
- Eddyisme
- Ede, bibe, lude ; post mortem nulla voluptas est
- Edel
- Edel sei der mensch, hülfreich und gut!
- Edelaardig
- Edelaardigheid
- Edelachtbaar
- Edelachtbaarheid
- Edeldenkend
- Edelduiven
- Edeleer
- Edelen
- Edelgeboren
- Edelgesteente
- Edelgrootachtbaar
- Edelheid
- Edelhert
- Edelhoogachtbaar
- Edelknaap
- Edelman
- Edelmarter
- Edelmoedig
- Edelmoedigheid
- Edelmogend
- Edelmogendheid
- Edelpapegaai
- Edelsmeedkunst
- Edelsmid
- Edelsmidswinkel
- Edelsteen
- Edelsteengewicht