Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 06-11-2024

GESTEENTE

betekenis & definitie

(Fr.: roche; Du.: Gesteine; Eng.: rock), in de geologie een natuurlijk voorkomende massa van vast organisch of anorganisch materiaal dat een deel van de aardkorst vormt; in het dagelijks gebruik meer restrictief voor harde gesteenten gebruikt, maar tevens de kunstmatig gevormde omvattende.

De beschrijving van de gesteenten is de taak van de petrologie of petrografie. De meeste gesteenten zijn aggregaten van een of meer mineralen; sommige gesteenten zoals steenkool en vulkanisch glas bevatten echter weinig of geen kristallijn materiaal. In de classificatie der gesteenten speelt de mineralogische samenstelling een belangrijkere rol dan de scheikundige, omdat voor een bepaalde scheikundige samenstelling verschillende mineraalassociaties kunnen voorkomen. Deze associaties (mineraal, metamorf facies) zijn afhankelijk van de bij de vorming heersende druk en temperatuur. Tussen de gesteentevormende mineralen spelen de verschillende silicaten een hoofdrol. Daarnaast zijn ook structuur, vorm en korrelgrootte van de mineralen bepalend.

Bij de mineralen onderscheidt men hoofd-, neven- en bijkomstige bestanddelen. Soms wordt ook een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire (ontstaan door omvorming van de primaire) bestanddelen. Op basis van de genese wordt een algemeen onderscheid gemaakt tussen drie hoofdgroepen van gesteente: magmatische of stollingsgesteenten, sedimentgesteenten, metamorfe gesteenten.

Magmatische gesteenten
ontstaan door stolling van een magma (silicaatsmelt) waarbij de afkoelingssnelheid en korrelgrootte verschilt al naar gelang zij aan of dicht bij het aardoppervlak stollen (vulkanisch of uitvloeiingsgesteente) of op grotere diepte kristalliseren (dieptegesteenten of plutonieten). Van de grofkorrelige dieptegesteenten is graniet een typisch voorbeeld.



Sedimentgesteenten
ontstaan door exogene processen waarbij het materiaal hoofdzakelijk afkomstig is uit andere gesteenten die tot de drie hoofdgroepen kunnen behoren. De mineralen van de sedimentgesteenten verschillen echter van deze van de stollingsen metamorfe gesteenten, daar door verwering een deel van de mineralen omgezet wordt (bijv. tot kleihoudende mineralen) en ook opgelost wordt. Sedimenten kunnen op verschillende wijzen en plaatsen ontstaan door verwering en afbraak, op verschillende manieren vervoerd en afgevoerd en afgezet worden, zodat deze groep zeer complex is. De overgang van losse sedimenten tot verharde sedimentgesteenten noemt men diagenese of lithificatie.

Sedimentgesteenten kan men in drie belangrijke klassen onderscheiden. De detritische of klastische gesteenten die hoofdzakelijk fragmenten of mineralen van de andere gesteenten bevatten; hieronder valt o.a. zandsteen overeenstemmend met het sediment zand dat verder gekarakteriseerd kan worden als eolisch, marien, fluviatiel enz. Chemische sedimentgesteenten ontstaan hoofdzakelijk door precipitatie van opgelost materiaal uit water; het typische voorbeeld is steenzout, maar ook kalksteen ontstaat als kalkslib. Organogene sedimentgesteenten ontstaan als fragmenten van planten of dieren die afgezet worden en diagenetisch omgezet worden. Bij deze groep behoren ook de koraalkalksteen, autochtoon ontstaan door secretie van een kalkskelet en de reeks gaande van veen via bruinkool naar steenkool.



Metamorfe gesteenten
ontstaan door metamorfose (hoofdzakelijk rekristallisatie onder invloed van toenemende druk en temperatuur). Het is een zeer complexe groep waarin men regionaal- en contactmetamorf gesteente kan onderscheiden en waarin verschillende graden van intensiteit van metamorfisme voorkomen. De mineralen die de gesteenten van deze groep kenmerken, kunnen gedeeltelijk dezelfde zijn als die van de stollingsgesteenten, zodat een zelfde gesteente (vooral graniet) lang beschouwd is geweest zowel als het eindprodukt van het metamorfisme als van magmatische oorsprong. De gesteenten ontstaan door regionaal metamorfisme hebben meestal een zekere structuur en splijtbaarheid (bijv. lei, phylliet, schist, gneiss). Bij contactmetamorfisme kan toevoer van materiaal vanuit het magma plaatsvinden. Zoals bij stollingsgesteenten geschiedt de indeling van de metamorfe gesteenten op basis van de mineralen (metamorf facies).

Zoals uit deze genetische indeling blijkt ondergaan gesteenten gedurig veranderingen al naar het fysisch of geologisch milieu waarin zij zich bevinden. Zowel exogene als endogene invloeden veranderen dit milieu waardoor een kringloop der gesteenten ontstaat. Deze is gedeeltelijk waarneembaar, gedeeltelijk af te leiden uit de gesteenten zelf of uit experimenten en gedeeltelijk theoretisch.

Het belang van gesteenten voor de mens is duidelijk. Indirect veroorzaken de gesteenten de typische karakteristieken van de geologische formaties, een belangrijk element van ons fysisch leefmilieu. Maar ook het directe belang is groot; reeds in de Prehistorie zocht de mens naar de geschikte steensoorten voor zijn wapens en werktuigen. Het industrieel-technische gebruik van de gesteenten is afhankelijk van de geologische ligging, de economische aspecten (bijv. mijnbouw), van de graad van zuiverheid, van de chemische samenstelling en de mechanische eigenschappen. Zo kunnen de chemisch ongeveer equivalente gesteenten krijt, kalksteen en marmer gebruikt worden in cement- en meststofindustrie, als bouwsteen, en als siersteen. Zandontginningen zijn meestal afhankelijk van de bouwindustrie; zeer zuiver zand heeft een grotere betekenis in de glasnijverheid.

Tevens zie Delfstof.

< >