warmte ontleend aan het inwendige van de aarde (zgn. aardwarmte) en bron van door de mens aan te wenden energie. Door het verval van radioactieve elementen in het inwendige van de aarde wordt warmte ontwikkeld, die naar buiten toe afgevoerd wordt door de aardkorst heen.
In de aardkorst is daardoor een geothermische gradiënt aanwezig van gemiddeld 30°C km−1; grote regionale verschillen (tot ca. 200°C km−1) zijn echter mogelijk. Komt in een gebied met een grote gradiënt grondwater in aanraking met het warme gesteente dan wordt er heet water of stoom gevormd. Indien dit hete water of deze stoom naar het aardoppervlak wordt gebracht, kan de energie benut worden. Voor het benutten van geothermische energie op grote schaal moet deze over grote afstanden worden getransporteerd. De economische grens voor het transport van stoom ligt bij ca. 10 km, van heet water bij ca. 50...100 km. Beter is het daarom de energie te transformeren in een meer economisch te transporteren energiesoort, bijv. in elektrische energie door middel van een geothermische centrale waarin het aan de oppervlakte komende hete water of de stoom direct wordt gebruikt voor het aandrijven van een stoomturbine die gekoppeld is aan een generator.
De meeste huidige velden waar geothermische energie wordt gewonnen zijn toevallig of door oppervlakteverschijnselen gevonden; zij liggen alle in orogene zones (Italië, Nieuw-Zeeland, Japan, Californië e.a.) of op een mid-oceanische rug (IJsland). Winning is slechts in enkele gevallen economisch verantwoord.