(Fr.: filtre; Du.: Filter; Eng.: filter), in de oorspronkelijke, engere betekenis, een apparaat of machine voor het langs fysische weg scheiden van een vloeistof of gas van daarin aanwezige vaste deeltjes.
In ruimere zin wordt de term ook gebruikt voor inrichtingen die uit een spectrum van wisselspanningen bepaalde frequenties tegenhouden (zie Elektrische filters) en die, welke uit polychroom licht ongewenste golflengten uitzeven (zie Optisch filter). In een nog sterker oneigenlijke betekenis wordt in de wiskunde de term filter gebruikt voor een niet-leeg stelsel niet-lege verzamelingen.Er bestaat een grote verscheidenheid van filtertechnieken. Een belangrijke factor vormt de grootte van de deeltjes die door middel van de filtratie moeten worden afgescheiden, vooral waar het vloeistoffen betreft. De grootte der deeltjes varieert van macroscopisch tot colloïdaal (in welk geval ultrafiltratie wordt toegepast). Voorts kunnen van belang zijn: de viscositeit van de vloeistof en de eventuele chemische reactiviteit ervan, het gehalte aan uit te filtreren deeltjes, de vraag of de filterkoek dan wel het filtraat het belangrijkste produkt van het proces is en de plaats van het filter in de procesgang (die tot het gebruik van continu werkende filterapparatuur kan nopen).
Het filterproces is meestal overwegend mechanisch van aard: de uit te filtreren deeltjes raken beklemd tussen de vezels van viltachtige filtermaterialen zoals vilt zelf en filtreerpapier. Bij poreuze filtermaterialen als sinterprodukten van glas, keramische materialen en ook wel van metalen, worden de deeltjes voornamelijk in de poriën vastgehouden. De veel voor filtratie gebruikte weefsels van katoen, linnen, wol en ook dun metaaldraad, veelal van koper, werken in eerste instantie als zeven; veelal echter wordt de filterwerking ondersteund door de afzetting van uitgefiltreerde deeltjes. Voor bijzondere doeleinden worden ook materialen als cokes, bijv. voor het filtreren van warme kaliloog, gips en vele andere als filtermateriaal gebruikt. Voor waterfiltratie bezigt men bijna steeds fijn zand, rustend op een complex van lagen: middelfijn zand, grof zand, fijn en grof grind, liggend op een rooster.
De mechanische werking der filters wordt vaak ondersteund door absorptie. Soms worden stoffen als diatomeeënaarde, fijn verdeeld asbest, bentoniet enz. aan de te filtreren vloeistof toegevoegd teneinde na afzetting op het filtermateriaal de werking daarvan te versterken. Indien zij, of deeltjes van een reeds gevormde filterkoek, in poriën van het filtermateriaal doordringen en daarin bruggen vormen, spreekt men van dieptefiltratie. Bij ultrafiltratie, waarbij voornamelijk biologische semipermeabele membranen of huidjes van collodion als filtermateriaal gebezigd worden, kan ook ionenvorming een rol spelen in het filterproces, dat dan versneld kan worden door het aanleggen van een elektrisch veld. Gewone filterprocessen worden veelal versneld door het aanbrengen van een vacuüm onder het filter of overdruk daarboven.
De meeste der talrijke typen filter kan men onderbrengen in een der volgende groepen. Zakfilters zijn gekenmerkt door een groot filteroppervlak en een klein drukverschil tussen de vloeistof voor en achter het filtermateriaal. De simpelste vorm van dit type is een kolf, evt. met afzuigleiding, en met een trechter waarin een velletje filtreerpapier ligt. Een technologische representant hiervan is het moorefilter, waarvan het filterelement bestaat uit een kast met wanden van metaalgaas, bekleed met filterdoek. Een aantal van deze elementen wordt geplaatst in een bak, gevuld met de te filtreren vloeistof. De lucht wordt uit de kasten weggepompt; de vaste deeltjes zetten zich als filterkoek op de buitenzijden van de kasten vast. Uiteraard moeten de elementen periodiek gereinigd worden.
Tot deze groep behoort o.a. ook het kellyfilter, met raamvormige filterelementen, geplaatst in een horizontale cilindrische trommel. Dit is ook het geval met het sweetland- en het valdezfilter. Dit laatste heeft schijfvormige filterelementen, bevestigd op een holle as, waardoor het filtraat wordt afgezogen. Ook het eerder genoemde zandfilter kan tot de zakfilters worden gerekend.
Een tweede groep wordt gevormd door de persfilters, veelal filterpersen genoemd, die onder vrij hoge druk werken en slechts geschikt zijn voor vloeistoffen waarin weinig vaste stof is gesuspendeerd. Een veelgebruikt type is de kamerpers met filterelementen, bestaande uit geribbelde stalen platen waartussen het filterdoek is geklemd. Een pers van enig formaat bevat enkele tientallen van deze kamers, die door een centrale opening gevoed worden. Voor het reinigen moet de pers grotendeels gedemonteerd worden. Een ander filter uit deze groep is de raampers.
Een derde groep, die der stroomlijnfilters, dient speciaal voor het klaren van viskeuze vloeistoffen, bijv. smeeroliën. Zij bestaan uit een groot aantal lagen papier, filterdoek of geperforeerde metaalplaatjes, door instelbare bouten op elkaar geklemd. De te filtreren vloeistof wordt onder druk aan de buitenzijde van het filterelement toegevoerd; een door alle bladen lopend kanaal dient voor afvoer van het filtraat.
De meeste der genoemde filters zijn discontinu; voor opname in een procesreeks is men uiteraard aangewezen op continu werkende filters, die alle roterend zijn. Van de talrijke uitvoeringen, waaronder het dorrfilter en het oliverfilter, is het meest gebruikte het cellenfilter. Dit heeft een in een bak draaiende zeeftrommel, bekleed met opgespannen filterdoek. Het inwendige van de trommel is verdeeld in sectorische cellen die deels met een vacuümleiding verbonden zijn, zodat de vloeistof door het filterdoek aangezogen wordt en afvloeit door een filtraatbuis. In de volgende bewerkingsfase is het vacuüm opgeheven, zodat de filterkoek met water kan worden uitgespoeld. In de derde fase wordt de lucht in de cellen onder overdruk gebracht; de filterkoek wordt van de trommel losgedrukt, door een schraper afgenomen en op een transportband gestort.