(Fr.: minerai; Du.: Erz; Eng.: ore), een vast, natuurlijk aggregaat van een of meer mineralen, dus een gesteente dat met winst ontgonnen kan worden onder de heersende economische en technologische omstandigheden.
Veelal wordt het begrip erts beperkt tot delfstoffen of ‘gesteenten’ waaruit metalen gewonnen worden. Uitgesloten zijn daarmee delfstoffen als kalksteen, asbest, zand, zout enz. Tevens zie Delfstofwinning; voorts zie Ertsgenese.
Ertsmineralen zijn mineralen die, alleen of in groepen, economisch ontginbare ertsen vormen. Veelal zijn zij oxiden en sulfiden van metalen.
Ertsaders of ertsgangen bestaan uit een plaatvormig lichaam bestaande uit ertsmineralen en niet-economisch bijkomstige mineralen; zij komen voor als spleetvulling in een ouder nevengesteente.
Ertsbehandeling.
Uit het ruwe erts met een veranderlijk gehalte aan nuttige delfstof moet een concentraat met een hoog gehalte en bepaalde samenstelling afgescheiden worden. Dit geschiedt gewoonlijk op de mijn zelf om nutteloos vervoer van afvalmateriaal (tailings) te vermijden. De behandeling bestaat uit de volgende hoofdbewerkingen.
1. Sorteren naar korrelgrootte: droog of onder water zeven met scalpers (roosters) en grizzlys (evenwijdige staven) voor de zwaarste kalibers tot 100 mm en schud- of trilzeven voor die tot 1 mm. Korrels tot enkele 0,01 mm worden door sedimentatie in water gescheiden (classifiers). Modderachtige ruwe produkten worden in trommels ontslikt.
2. Breken (van 1 m tot enkele mm) met kaak, kegel- of walsbrekers en malen tot
0,01 mm met draaiende trommelmolens, waarin stalen kogels of staven of nog grotere stukken erts op de deeltjes vallen en deze verpletteren. Principieel moet de materie zo fijn verdeeld worden dat de verschillende mineralen ontsloten worden en dat de korrels slechts één bestanddeel bevatten. Bij het ‘selectief ’ malen worden bij voorkeur bepaalde delfstoffen verpulverd, zodat hierdoor een zekere scheiding ontstaat.
3. Afscheiding van water door sedimentatie (met indikkers, cyclonen), filtreren van de pulp (vacuüm- en persfilters), drogen (in ovens of droogkokers), en zelfs calcineren.
4. Eigenlijke ertsscheiding, steunend op diverse eigenschappen:
a. uiterlijk: lezen met de hand van grove elementen, soms vergemakkelijkt door opwekkende verlichting of verwezenlijkt door foto-elektrische cellen;
b. dichtheid: gedifferentieerde sedimentatie in een doorlopende waterstroom (wasgoten, sluices, riffle- en schudtafels); classering in een op- en neergaande watermassa (deinmachines of jigs met rooster of bed), drijven of zinken in een vloeistof (bijv. magnetietsuspensie) met een dichtheid liggend tussen die van het erts en die van de tailings (bakken of cyclonen), classeren volgens dichtheid in een opwaartse persluchtstroom enz.;
c. magnetische eigenschappen: de (zelfs zwak) magnetische mineralen blijven langer kleven op een transportband die over vaste magneten of magnetische rollen loopt (een voorbehandeling, bijv. roosten, kan de magnetische eigenschappen soms versterken);
d. oppervlakte-eigenschappen: doordat verschillende bestanddelen in verschillende mate nat worden in water met passende reagentia, worden zij al dan niet in een schuim opgenomen dat in de wascellen verwekt wordt (schuimflottatie); zij kunnen vervolgens hieruit gefiltreerd worden; diamant blijft selectief op ‘vettafels’ plakken wanneer het concentraat erover schuift;
e. oplosbaarheid: koper of uraan worden met zwavelzuuroplossingen uit arme ertsen geloogd; goud wordt met cyanideoplossingen uit zijn ertsen opgelost; kali- en natriumzouten scheidt men dank zij de oplosbaarheidsverschillen op verschillende temperaturen; goud en zilver kunnen door kwik geëxtraheerd worden (amalgamatie). Andere processen berusten op wrijving, elektrostatische of radioactieve eigenschappen enz.
Ertswinning.
Metaalertsen zijn gewoonlijk zeer hard en worden meestal met springstoffen losgeschoten. Dynamietpatronen worden in enkele meters diepe en 30...50 mm brede gaten door middel van elektrische ontstekers of springsnoer tot ontploffing gebracht.
Vlakke lagen (zie Delfstofwinning) worden door lange fronten of door kamers ontsloten; het afgeschoten materiaal wordt door schrapers (schupvormige bakken door kabels bewogen), emmer- of kreefteschaarladers opgenomen en in mijnwagens of dieseltractiependelwagens geladen. Scooptrams zijn voertuigen met een grote laadbak die laadmachine en pendelwagen vervangen, en het erts tot 300 m ver naar een spoor of een storttremel vervoeren.
In hellende of massieve afzettingen hebben de leeggehaalde ruimten (stopes) een verticale afmeting tot 50 m. Aan de onderkant zijn opvangtrechters aangebracht, waardoor het afgeschoten erts naar beneden valt. Men kan de kamer vol laten lopen en zoveel materiaal aftappen als nodig is om de uitzetting te compenseren (magazijnbouw), of het erts langs zijdelingse galerijen afschieten en de kamer regelmatig ledigen (sub level stoping). Soms kan men het erts massaal naar de trechters doen instorten; bij het aftappen stort het nevengesteente ook in (block caving), maar het erts dat zich daaronder bevindt wordt het eerst afgetapt. Wanneer het niet mogelijk is het erts regelmatig en zonder vermenging beneden te verzamelen, wordt het langs de zijdelingse schietgalerijen afgetapt en mechanisch met kleinere machines opgeladen (sub level caving).
Vanuit de verschillende aftap- of laadpunten wordt het erts langs tremels en afvoerschouwen in enkele verzamelpunten vergaard, zoveel mogelijk onder gebruik van de zwaartekracht.
In metaalertsmijnen kan in het algemeen de ondersteuning eenvoudig blijven. Dikwijls volstaan ankers in dak en wanden, doch soms moeten de kamers opgevuld en betimmerd worden naarmate het erts gewonnen wordt.