Cornelis Bolding (‘Cees’) geb. Wormerveer 7 januari 1897. Woonde en werkte in Wormerveer tot ca. 1919, Urk 1920, Amsterdam tot 1921, Den Haag, thans in Scheveningen. Leerling van de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam, van M. Cohen Gosschalk en van de Rijksakademie aldaar (1915-1921) o.l.v. J. H. Jurres, G. Sturm en N. van der Waay.
Schildert, aquarelleert, tekent, etst en lithografeert (ook houtsneden); stad, bos, portret, figuur, marine, havens en bedrijven. Hij verkreeg 3 jaar koninklijke subsidie, de Johan Cohen Gosschalkprijs (1919), 3 x de Willink van Collenprijs en de zilveren medaille in de Prix de Rome. Veelzijdig begaafd artist. Gaf les aan het Rijksinstituut te Amsterdam, thans adj. -dir. aan de Akademie v. B.K. in Den Haag; gaf o.m. ook les aan E. A. Binkhorst, O. Cramer, J. C. Th. de Fooij, J. H. E. Geesink, H. M. Kluijtmans, H. C. Krijger, J. F. M. Liesker, A. H. Munnik, Fr. J. Nieuwenhuizen, A. H. Plettenberg, A. C. H. Slot, J. B. Straus, R. Stuurman, L. Veerman, G. J. Voskuijl, E. de Vries, G. de Wit, G. N. Woudt, J. A. Zeegers. Lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam, ‘Pulchri Studio’ in Den Haag, de Nederl. Vereniging van Zeeschilders en van de Haagse Aquarellisten.
Gemeentemuseum Arnhem: avondschool te Amsterdam (gem. Cees Bolding 1924). Haags Gemeentemuseum: netten. Singer Museum Laren (N.H.): aquarellen en tekeningen. Rijkscollectie: stadsgezicht te Amsterdam bij regen, 1933; nacht; stilleven met cyclaam, 1942; sneeuw in de stad (tek.).
Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Van Hall I en II; Waller.