Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sjan-toeng

betekenis & definitie

Sjan-toeng - prov. van China; 149.000 K.M.2, 25.814.000 inw.; het Oostelijk deel vormt het gelijkn. schiereiland, dat de golf van Petsjili van het overige deel der Gele Zee scheidt. Het bergland van S. wordt door een vlakte in twee deelen gescheiden: het Oostelijke deel, het Lai-gebergte, verheft zich tot 800 M., het Westelijk, Tai-sjan, tot 1450 M. Doordat het woud reeds sedert lang is uitgeroeid, is het bergland woest en kaal. Vooral de Z.-kust is rotsachtig, sterk ingesneden en rijk aan goede havens. Verbouwd worden rijst, aardnoten, boonen, allerlei soorten van vruchten, katoen.

Verder doet men aan zijdeteelt en visscherij. Er zijn rijke steenkolenmijnen. De industrie levert stroovlechtwerk, glas, aardewerk, zijden stoffen en olie van sojaboonen en aardnoten. Deze prov. wordt doorsneden door de spoorwegen van Sjanghai-Peking en van Tsjingtau naar Tsi-nan. Hoofdstad is Tsi-nan, verdragshaven is Tsji-foe. De Engelschen bezitten aan de N. O.-kust het pachtgebied van Weihai-wei, de Japanners het vroeger Duitsche Kiao-tsjou aan de Z.-kust. Japan heeft zich sedert 1915 vele voorrechten weten te verschaffen in S. (spoorwegen, mijnen, enz.).

< >