Schar - Pleuronectes limanda, visch uit de familie der platvisschen (Pleuronectidae). Lichaam zijdelings sterk afgeplat met asymmetrisch vergroeiden kop, oogen aan de rechterzijde. Rugvin met 60—76, anaalvin met 50—60 stralen. De zijstreep is boven de borstvin op zeer kenmerkende wijze bijna halfcirkelvormig gebogen, de schubben zijn klein en kamvormig, waardoor de visch (in tegenstelling met de bot en de schol) over zijn geheele oppervlakte ruw aanvoelt.
De kleur der bovenzijde is lichter dan die der beide evengenoemde soorten: lichtbruin tot grijs met kleine, onregelmatige gele vlekjes, de onderzijde is vuilwit. De schar bewoont de vlakke zandkusten en den bodem der Noordzee en der zeegaten, doch komt niet dan uiterst zelden in brak water voor. De voortplanting heeft plaats in het voorjaar en den zomer in de open Noordzee, waar de slechts 0,8 m.M. groote pelagische eieren vooral in de maanden Maart—Mei en vaak in enorme hoeveelheden worden aangetroffen. De zich hieruit ontwikkelende larven leven aanvankelijk pelagisch, doch gaan spoedig tot het bodemstadium over, vóórdat zij het ondiepe water bereikt hebben. Vandaar dat men de kleinste bodemstadiën ver van de kust vindt. De schar kan tot 40 c.M. lang worden en is een der gewoonste visschen der Zuidelijke Noordzee, die in bijna elken trek met het schrobnet gevangen wordt. Hij wordt meestal gezouten en gedroogd gegeten, doch behoort tot de minder smakelijke platvischsoorten.