Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Olielampen

betekenis & definitie

Olielampen, - lampen, die gevoed worden met vette oliën (raapolie, gezuiverde raapolie, d. i. patentolie, olijfolie, traan) of met mengsels van koolwaterstoffen, die in de natuur voorkomen (petroleum); in het algemeen dus toestellen voor kunstlicht, waarbij het verlichtingsmiddel vloeibaar is. Reeds in de Oudheid bezigde men, als middelen om kunstlicht te maken, olielampen; de kaarsen zijn eerst veel later in gebruik gekomen. De uitvinding van de lamp wordt aan de oude Egyptenaars toegeschreven. Van uit Griekenland en Rome is haar gebruik over de overige deelen van Europa verbreid geworden.

Als men de olielampen in het algemeen beschouwt, treft men er dezelfde hoofddeelen in aan, welke ook in een kaars worden waargenomen, n.l. brandstof en een pit. Bij de olielamp is een vergaarbak noodig, die de vloeibare brandstof bevat, en waaruit deze onophoudelijk en zoo gelijkmatig mogelijk aan de vlam wordt toegevoerd. Het onderscheid tusschen de talrijke soorten van lampen is gelegen in de soort van vloeistof, die daarin als brandstof wordt gebezigd (z. b.), in den vorm van de pit, in de wijze waarop de lucht aan de vlam wordt toegevoerd, in de inrichting van den oliebak en zijn ligging ten opzichte van de pit, en hoofdzakelijk in de wijze, waarop het verlichtingsmiddel aangevoerd wordt naar dat gedeelte van de pit, waar de verbranding zal plaats hebben. Zulks kan n.l. eenvoudig geschieden door de aantrekking van de wanden der capillaire ruimten van de katoenen pit, of door deze, en tevens door een zekere (langs hydrostatischen of langs mechanischen weg veroorzaakte) drukking. Onverschillig welke vloeistof, als verlichtings middel gebezigd wordt, moeten alle goed-ingerichte lampen aan de volgende eischen voldoen: ten eerste moet de verbranding van het verlichtingsmiddel volledig zijn en zooveel mogelijk gelijkmatig plaats hebben; om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, is het noodig gezuiverde verlichtingsmiddelen en een pit van gelijkmatige dikte en samenstelling te bezigen, den toevoer van de brandbare vloeistof naar het niveau van de pit zoo gelijkmatig mogelijk te doen plaats hebben en zorg te dragen, dat op de plaats waar de verbranding moet plaats vinden, de temperatuur hoog genoeg is om de brandbare vloeistof op een voldoende wijze in brandbare gassen te veranderen, terwijl het bovendien nog noodzakelijk is, om zorg te dragen voor een geregelden en voldoenden toevoer van lucht; bij een te geringe hoeveelheid lucht heeft men gewoonlijk een walmende vlam en bij een te ruimen luchttoevoer wordt de temperatuur van de vlam verlaagd, hetgeen tengevolge heeft dat de koolstofdeeltjes, die zich afscheiden uit de ontwikkelde brandbare gassen, onverbrand blijven, evenals deze, veelal onaangenaam riekende, gassen zelve. Een goede lamp behoort verder voorzien te zijn van een inrichting, waardoor de grootte van de vlam geregeld kan worden en het door de lamp uitgestraalde licht moet op een behoorlijke wijze verspreid worden. Naar de wijze waarop het verlichtingsmiddel van den vergaarbak naar de oppervlakte van de pit wordt gevoerd, onderscheidt men zuiglampen en druklampen; de eerste zijn o., waarin het verlichtingsmiddel, alleen door de cappillaire werking der pit uit een lager of hooger liggend reservoir, naar het uiteinde van de pit wordt opgevoerd. Druklampen zijn o., waarin het verlichtingsmiddel, behalve door de capillariteit van de katoenen pit, bovendien nog door eenig toestel naar de pit wordt toegevoerd. Bij alle druklampen ligt het oliereservoir lager dan de brander, n.l. in den voet der lamp.

< >