o., methode van wetenschapsbeoefening die niet vraagt naar een chronologisch verband, maar naar de samenhang (structuur) van de verschijnselen.
(E) ALGEMEEN. Het structuralisme als methode van onderzoek voor de menswetenschappen gaat terug op de linguïstiek van F.de Saussure. Zijn inzichten werden overgenomen door het Russische →formalisme en waaiden via de →Praagse Kring over naar Parijs, waar Lévi-Strauss ze toepaste op de antropologie, Barthes op de litteratuurwetenschap, Lacan op de psychoanalyse, Althusser op het marxisme, Foucault en Derrida op de kennistheorie. Doordat het structuralisme elk verschijnsel ziet als element van een omvattender verband, beschouwt het de structuur van de maatschappij, het netwerk van relaties, als belangrijker dan de gegevens die door deze relaties met elkaar verbonden worden. De structuralistische methode is derhalve ‘antihumanistisch’: het systeem, de onbewuste structuur weegt zwaarder dan het subject. Vandaar de kritiek en bestrijding van de zijde van existentiefilosofen als Sartre en Levinas, maar ook van marxistische denkers als Lefebvre en Garaudy. LITT.
R.C.Porie, Structuralism and phenomenology (1971); M.Foucault, L’ordre du discours (1971; Ned. vert. 1976); R.de George en F.de George, The structuralists. From Marx to Lévi-Strauss (1972); R. Bakker, Het anonieme denken (1973); J.M.Broekman, Strukturalisme: Moskou, Praag, Parijs (1973); J.M.Broekman e.a., Structuralisme voor en tegen (1974); R.C.Kwant, Structuralisten en structuralisme (1978); E.Berns, S.IJsseling en P.Moyaert, Denken in Parijs (1979).
CULTURELE ANTROPOLOGIE. Hier benadrukt het structuralisme, — dat in eerste instantie verbonden is met de naam van C.Lévi-Strauss, — de cognitieve elementen in een cultuur en hun samenhang. Dit ‘primitieve’ wereldbeeld zou niet zozeer van praktische aard zijn, als wel resultaat van een structurerende activiteit van de menselijke geest, die uit zelfbehoud magische, totemistische en mythologische stelsels zou ontwerpen. Deze stelsels worden gezien als combinaties van een beperkt aantal thema’s. Zoals elke taal een eigen structuur heeft (klanken, regels), zo heeft ook elke samenleving een structuur (o.a. verwantschapsrelaties, principes van →reciprociteit, mythologie). Lévi-Strauss toonde aan dat aan de mythen een onbewuste logica ten grondslag ligt: de ‘primitieve’ cultuur verschilt in wezen niet van de moderne westerse.
Kort na de Eerste Wereldoorlog was er al aan de universiteit van Leiden een visie op de culturele antropologie tot ontwikkeling gekomen die in hoge mate leek op de later in Parijs ontwikkelde denkbeelden. Onder leiding van J.P.B.de Josselin de Jong werd de opvatting uitgewerkt dat onbewuste structuren zich niet alleen in de taal bevinden, maar ook achter de culturen van de verschillende samenlevingen.
LITT. J.Piaget, Le structuralisme (1968; Ned. vert. 1969); G.Schiwy, Der französische Strukturalismus (1969; Ned. vert. 1970); C.Lévi-Strauss, Anthropologie structurale il (1973); P.E.de Josselin de Jong Structural anthropology in the Netherlands (1977); A.de Ruyter, Een speurtocht naar het denken(1979).
TAALKUNDE. In de taalkunde worden met structuralisme enkele onderling verschillende richtingen aangeduid, die zich baseren op het inzicht dat een taal een systeem is, d.w.z. een gestructureerd geheel, dat op ieder ogenblik van zijn bestaan in de taalgemeenschap als communicatiemiddel functioneert. De grondlegger van deze structurele opvatting is F.de Saussure. De gedachte dat een taal een (ingewikkeld) systeem vormt, werd aanvankelijk uitsluitend uitgewerkt op het gebied van de studie der spraakklanken. De →fonologie ontwikkelde zich als structurele en functionele klankleer, die zich scherp afzette tegen de oudere fonetiek, die zich sterk in natuurwetenschappelijke richting had ontwikkeld. In de jaren dertig werden pogingen gedaan om structureel inzicht ook op de morfologie toe te passen. De eerste aanzet tot een structurele syntaxis kwam pas later.
Binnen het Europese structuralisme werden Praag, Kopenhagen, Genève en Londen belangrijke centra. De Praagse Kring, gesticht in 1926, was de belangrijkste met linguïsten zoals V.Mathesius, R. Jakobson en N.S.Troebetzkoj. Bekende Ned. taalkundigen (A.W.de Groot, H.J.Pos) onderhielden nauwe betrekkingen met de Praagse Kring en publiceerden in de serie Travaux du cercle linguistique de Prague (8 dln. 1929—39). Andere bekende Europese structurele taalkundigen waren: in Kopenhagen L.Hjelmslev, H.J.Uldall en de fonetica E. Fischer-Joergensen; in Genève: C.Bally, A.Sechehaye, S.Karcevsky en H.Frei; in Londen: J.R.Firth, in Parijs: A.Martinet.
Aan het structuralisme dat in de VS tot ontwikkeling kwam zijn de namen van E. Sapir en van L.Bloomfield verbonden. Het bijzondere van Bloomfields structuralisme is gelegen in de verbinding met het behaviorisme. Zijn opvattingen werden uitgewerkt door linguïsten als Bloch, Joos, Harris en Hockett, die men wel aanduidt als de neobloomfieldianen. Dit asemantische, behavioristisch gekleurde Amerikaanse structuralisme is later door A.N.Chomsky scherp aangevallen. Diens transformationeel-generatieve grammatica kan men beschouwen als een reactie op de neobloomfieldianen, maar is er in bepaalde opzichten ook een voortzetting van.
LITT. J.Vachek, The linguistic school of Prague (1966); J.Vachek, Dutch linguists and the Prague linguistic school (1968); G.L.Lepschy, A survey of structural linguistics (1970); E.M.Uhlenbeck, Structurele taalwetenschap (in: Controversen in de taalen litteratuurwetenschap, 1974).