[→Gr. helios, zon], o., symbool He, chemisch element.
(e) Helium is het lichtste element van de edelgassen. Het is al in 1868 waargenomen (op de zon) en in 1895 door W.Ramsay geïsoleerd. Het is een gas met een kookpunt van 4,22 K (ca. —269 °C), een kritische temperatuur van 5,2 K en een kritische druk van 2,26 atm.
Helium komt voor in de lucht in een verhouding van één volume helium op 250000 volumina lucht. Verder in aardgas en enkele mineralen (uraniniet, fergusoniet). Om helium te bereiden maakt men gebruik van zijn vrijwel volledige chemische inactiviteit. Helium wordt technisch gewonnen uit lucht en aardgas met behulp van cryogene technieken. Hierbij worden bij zeer lage temperaturen de aanwezige gassen vloeibaar gemaakt; alleen helium blijft door zijn lage kookpunt een gas.
Het heliummolecule bestaat uit één atoom. De kern van dat atoom is volkomen gelijk aan een alfadeeltje zoals dat bij veel radioactieve processen wordt uitgezonden. Dit blijkt o.a. uit het feit dat bij al die processen, waarbij alfadeeltjes worden uitgezonden, een kleine hoeveelheid helium ontstaat. Het meest voorkomende isotoop is 24He. Daarnaast kent men 23He en de radioactieve isotopen 25He, 26He en 28He.
Bij de temperatuur van 2,19 K (het zgn.𝜆-punt) treedt er een plotselinge verandering in de eigenschappen van het helium op. Beneden de 2,19 K stijgt de soortelijke warmte snel bij stijgende temperatuur, daarboven neemt zij af tot een constante waarde. Boven het A-punt gedraagt de vloeistof (helium I of orthohelium) zich normaal, eronder (helium II of parahelium) heeft hij ongewone eigenschappen. Men beschouwt helium als een mengsel van twee fasen, waarvan de ene fase normaal is en zich min of meer als een gas gedraagt, terwijl de andere fase (de superfluïde fase) vrijwel geen thermische energie heeft. Door toevoeging van warmte kan de superfluïde fase omgezet worden in de normale, terwijl omgekeerd door warmteonttrekking de normale in de superfluïde fase overgaat. Bij niet te grote snelheden stromen beide fasen door elkaar heen, zonder elkaar te storen.
Bij het absolute nulpunt bevindt zich alles in de superfluïde fase, en bij het A-punt is alles in de normale fase omgezet. Merkwaardig is de warmtegeleiding van vloeibaar helium: bij helium I is deze klein, zoals bij andere vloeistoffen; bij helium II echter is de warmtegeleiding honderden malen groter dan die van koper bij kamertemperatuur. Ook wat betreft de viscositeit gedraagt vloeibaar helium zich anders dan een normale vloeistof: de waarde hiervan is zeer klein en neemt bij stijgende temperatuur toe.
Helium vindt toepassing o.a. als ballongas (onbrandbaar) en in laboratoria (b.v. gaschromatografie).