v./m. (-’s),
1. als teken achtste letter, als klank zesde medeklinker van het Ned. alfabet; (zegsw.) de drie h’s (houd hem hier) op zijn rug hebben, geen kans hebben elders benoemd, (m.n. voor predikanten) beroepen te worden;
2. al de namen of woorden in een alfabetisch gerangschikt boek, kaartsysteem e.d., die met een h beginnen.
(e) De letter gaat terug op de Semitische chet, en duidt stemloze gutturale spiranten aan (door het wegvallen van de aspiratie in het Ionische Grieks kon het teken (h)èta later in het Grieks een lange e-klank aanduiden; het Latijnse schrift had de letter nog met de oorspronkelijke waarde overgenomen). Bovendien dient het teken vaak als hulpteken om bij een andere letter een sterk afwijkende klank te doen aanduiden: th, ch, sh, ph duiden vaak klanken aan die noch met t c s p noch met h iets te maken hebben.
VORMEN De Semitische vorm (1) is in de Griekse (2, latere vormen 3) en de Latijnse (4) gemakkelijk te herkennen. De uiteindelijke vorm van de oudere cursief (5) is in wezen die van unciaal (6), latere cursief (7), en Karolingisch (8) en humanistisch schrift. In het Gotische schrift kreeg de H een staart (9), die tot de vormen van o.a. het 17e-eeuwse schrift leidde (10).