Gepubliceerd op 17-01-2021

Organization of petroleum exporting countries

betekenis & definitie

(OPEC), organisatie van olie-producerende en exporterende landen, gericht op de coördinatie van de oliepolitiek van de lidstaten en de bevordering van hun belangen in het algemeen, o.a. door hulp op technisch en economisch gebied.

Per 1.1.1977 werd de olieprijs ($ 10,46 per vat) met 10 % verhoogd. Deze verhoging zou gevolgd worden door een volgende per 1 juni van dat jaar. Saoedi-Arabië en de kleine oliestaten aan de Perzische Golf verhoogden hun prijzen echter slechts met 5 %, en breidden hun produktie uit om de verwachte vraagverschuiving op te kunnen vangen. De overige OPEC-landen zagen toen af van de aangekondigde verhoging, waarmee de eenheid binnen de OPEC werd hersteld.

Dat juist behoudende staten als Saoedi-Arabië en Iran aarzelden met prijsverhogingen is begrijpelijk, ondanks de schijnbare voordelen daarvan en ondanks de relatieve prijsdalingen als gevolg van de voortdurende waardevermindering van de Amerikaanse dollar, de geldeenheid waarin de o PEC-landen betaald worden. Juist deze landen onderhielden nl. naast politieke ook sterke economische banden met ‘het Westen’, m.n. met de VS. Zij hadden aanzienlijke dollarreserves geïnvesteerd in de industrie van deze landen. Iedere prijsverhoging, zelfs dreiging daarmee, zou tot een verdere waardevermindering hebben geleid, en tot verdere economische moeilijkheden, dus een aantasting van de eigen rijkdom (tabel 1 en 2). Vandaar dat in 1978 zelfs sommige OPEC-landen voorstelden de dollar als rekeneenheid te vervangen door een ‘mand’ van andere valuta, maar zelfs door een dergelijke operatie werd een te zware druk op de dollar verwacht. Wel werden voor 1979 nieuwe prijsverhogingen aangekondigd, in totaal 14,5 %, uit te voeren in vier fasen, elk kwartaal één. Ook werd besloten de prijsverschillen tussen lichtere en zwaardere soorten olie te vergroten (de laatste zijn goedkoper).

In het eerste kwartaal van 1979 ontstond een grondige verstoring in het eensgezinde prijsbeleid door het wegvallen van vrijwel de hele olieproduktie van Iran als gevolg van de revolutie daar. Door de daaropvolgende prijsstijging op de vrije markt legden verschillende OPEC-Ianden toeslagen op de vastgestelde prijs. Saoedi-Arabië verhoogde daarop zijn produktie. Op de speciale zitting van 26.3.1979 werd besloten tot een prijsverhoging van 9 % in plaats van de voor dat kwartaal afgesproken 3,8 %.

Het besluit om aan elke lidstaat over te laten hoeveel deze als toeslag zou berekenen, maakte de officiële oPEC-prijs ($ 14,55) tot een bodemprijs, en het prijspeil daarmee afhankelijk van de vraag op de vrije markt. De gemiddelde prijs was in mei $ 17,28, de Libische olie was het duurst: $ 21,31. Saoedi-Arabië was de enige die praktisch geen toeslag berekende. Eind juni was de prijs op de vrije markt opgelopen tot $ 36,10.

Tijdens de 54e oPEC-conferentie, juni 1979 te Genève, probeerde men weer tot een uniform prijssysteem te komen. De verschillen van mening over de basisprijs konden echter niet opgelost worden door de onoverbrugbare tegenstellingen tussen SaoediArabië, dat aan zijn oude politiek vasthield, en Iran, dat in zijn anti-Amerikanisme precies de andere kant uitschoot. Besloten werd tot instelling van een officiële marktprijs van $ 18, een referentieprijs inclusief toeslagen van $ 20, en een prijsplafond van $ 23,50. Daarnaast beloofden de lidstaten de transacties op de vrije markt te beperken. Dit werd echter praktisch niet nagekomen, en de meeste lidstaten kondigden direct na de conferentie prijsverhogingen aan, die onderling weinig gecoördineerd waren. Alleen Saoedi-Arabië hield zich aan de vastgestelde prijs.

Bovendien werd de kredietperiode teruggebracht van 60 naar 30 dagen. In de tweede helft van 1979 voerde Saoedi-Arabië zijn produktie op met 1 mln. vaten per dag in een poging daardoor de prijzen te stabiliseren. In okt. en nov. vonden echter weer eenzijdige prijsverhogingen plaats, tot een niveau van S 45. Het prijspeil voor sommige Iraanse soorten lag 83,5 % hoger dan in 1978, voor sommige Libische soorten zelfs 89 %. Saoedi-Arabië verklaarde dat de vrije markt buiten controle dreigde te raken, en dat de enige manier om de prijzen terug te dringen vermindering van de vraag zou zijn, want zelfs bij gewone verkopen volgens contract werden soms prijzen gevraagd die dicht bij die van de vrije markt lagen.

Vlak voor de 55e OPEC-conferentie, dec. 1979 te Caracas, verhoogden vier gematigde leden (SaoediArabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Katar en Venezuela) hun prijzen in de hoop weer tot een uniforme prijsvorming te kunnen komen. Drie andere leden reageerden echter ogenblikkelijk met eveneens hun prijzen te verhogen. Het lukte dan ook niet om tot overeenstemming te komen. Zelfs gold niet eens meer de prijs die Saoedi-Arabië berekende als basisprijs voor de overige leden, de eenheid van de OPEC was volkomen verloren gegaan. Per 1.1.1980 verhoogden zes OPEC-landen hun prijzen, gevolgd door verdere stijgingen in febr. en april. Bovendien verlaagden enkele landen hun produktie, waardoor de OPEC als geheel 1 mln. vaten per dag minder produceerde (de produktie daalde van 31,5 mln. vaten per dag in 1979 naar 27,3 mln. in juni 1980, waarvan ruim 9,5 mln. afkomstig is uit Saoedi-Arabië.

De vraag daalde met 2,5-3 mln. vaten per dag gedurende die periode). Saoedi-Arabië zegde in mei 1980 tijdens een bijeenkomst van olie-ministers toe bij een groter aanbod op de wereldmarkt zijn produktie te verlagen op voorwaarde dat de overige leden in zouden stemmen met een plan, dat olie-minister A.Z.Jamani had uitgewerkt, voor een prijs- en produktiebeleid op lange termijn, zodat er weer een systeem van ordelijke en voorspelbare prijsstijgingen zou komen. Deze voorstellen omvatten prijsaanpassingen per kwartaal in plaats van op elk willekeurig moment. De prijs moet dan worden vastgesteld aan de hand van de inflatie in de grootste olie-importerende landen, van de groei van het nationaal produkt en van de koersschommelingen van de dollar en negen andere valuta. De olieproduktie zou daarbij niet vergroot mogen worden. Aangezien men het over het plan niet eens kon worden, werd het verschoven naar de topconferentie die in nov. te Bagdad gehouden zou worden.

Vlak voor de 56e oPEC-conferentie, juni te Algiers, vonden weer prijsverhogingen plaats, o.a. door Saoedi-Arabië. Een compromisvoorstel werd aangenomen voor een richtprijs van $ 32, met een toeslagmogelijkheid van maximaal S 5. Saoedi-Arabië verklaarde zich daarmee niet akkoord, en bleef op zijn nieuwe prijspeil van $ 28, terwijl praktisch alle andere $ 37 vroegen. Zij zetten bij de volgende bijeenkomst, in sept., Saoedi-Arabië onder sterke druk zijn prijs te verhogen en zijn extra produktie te stoppen. Deze trok daarop als gebaar zijn prijs op naar $ 30, maar wilde verder alleen praten als zijn plan zou zijn aanvaard. Dit lukte weer niet op de topconferentie in Bagdad, die overschaduwd werd door de oorlog tussen Iran en Irak, beide OPECleden.

Het zal weer ter bespreking komen op de conferentie van mei 1981 te Genève. Venezuela stelde zich er tevoren nadrukkelijk achter. In de eerste maanden van 1981 hebben de meeste OPEClanden hun prijzen met 10 % opgetrokken. Door het overschot op de wereldmarkt, en de grote buffervoorraden die de westerse landen hebben aangelegd, zijn afnemers niet meer bereid méér te betalen dan de officiële OPEC-prijs (tabel 3).

Organization of Petroleum Exporting Countries. Tabel 1. OPEC-landen (1979-81) Buitenlandse , investeringsinkomsten van land inkomsten in

1979 1980 1981

$ 1 mrd. $ 1 mrd $ 1 mrd.

Irak 2.0 4.0 3.7 Koeweit 4,0 6.6 6,3 Libië 1.0 2,3 2.4 Saoedi-Arabië 6,9 11.6 10.7 Verenigde Arabische Emiraten 1.6 2.6 2,4 totaal 15,5 27.1 25.5 Bron: First National Bank of Chicago, Financial Times 8.7.1980.

De OPEC-Ianden verwachten een dalend exportsaldo door een toenemend verbruik in eigen land. Daarbij wordt aangedrongen op wijziging van de bestaande situatie waarbij de OPEC-Ianden slechts 7,5 % van de raffinaderijen ter wereld, 3,5 % van de petrochemische industrie en 3 % van de tonnage van de tankervloot voor hun rekening nemen.

De ontwikkelingslanden waren eveneens zwaar getroffen door de olieprijsstijgingen. Om hen te helpen was in 1976 een Speciaal Fonds opgericht met een o PEC-kapitaal van S 1,7 mrd. Ondanks het feit dat dat in 1979 werd opgetrokken tot $ 4 mrd. werkte het Fonds in 1980 nog steeds niet behoorlijk. De verplichtingen tot hulpverlening die de OPEClanden in 1979 aangingen, bedroegen nog niet de helft van de $ 8,2 mrd. van 1978. Bovendien was daarvan in 1978 65 % naar zeven landen gegaan: vijf Arabische landen, India en Pakistan. Dit leidde tot grote bitterheid bij de Afrikaanse landen, die juist buiten proportie in de opbouw van hun economie zijn getroffen. Venezuela ging eenzijdig over tot maatregelen, en verstrekt sedert 1980 aan negen Caribische en Middenamerikaanse staten in totaal 160000 vaten per dag op zeer gunstige voorwaarden.

Tabel 2. Netto buitenlandse activa van OPEC-landen (1979-81)

land activa in

1979 1980 1981

$ 1 mrd. $ 1 mrd. $ 1 mrd.

Irak 26 41 52 Koeweit 45 64 84 Libië 12 26 35 Saoedi-Arabië 77 118 150 Verenigde Arabische Emiraten 18 26 34 totaal 178 275 355 Bron: First National Bank of Chicago, Financial Times 8.7.1980.

< >