v., bescherming van de natuur.
© Nederland De hoofddoelstellingen zoals deze door de rijksoverheid worden weergegeven in haar Structuurvisie Natuur- en Landschapsbehoud (1977) luidt als volgt: ‘het bevorderen van zodanige voorwaarden en omstandigheden, dat verscheidenheid en samenhang in natuur en landschap worden gewaarborgd en natuurwaarden en waarden in de sfeer van de menselijke beleving op een kwalitatief optimaal peil worden gehandhaafd, dan wel worden ontwikkeld’. Om deze doelstelling te verwezenlijken staat de rijksoverheid een uitgebreid wettelijk instrumentarium ter beschikking dat echter op tal van plaatsen moet worden aangevuld en gewijzigd, wil het natuurbehoud niet onder de voet worden gelopen door de snelle ontwikkelingen in landbouw, weg- en waterbouw, woningbouw e.d. Zo is in 1973 de Natuurbeschermingswet van 1967 aangevuld met een KB waardoor 53 plantesoorten en 60 diersoorten als beschermd zijn aangewezen. De Natuurbeschermingswet geeft hiermee een goede aanvulling op de al langer bestaande Vogelwet en Jachtwet. Hoewel Nederland zich slechts indirect kan bezighouden met natuurbehoud in andere landen heeft zij hieraan wel een bijdrage geleverd door invoer en handel van bedreigde uitheemse diersoorten aan banden te leggen. → Bedreigde Uitheemse Diersoorten, Wet.
Door de rijksoverheid wordt ook geld beschikbaar gesteld voor aankoop van natuurterreinen. In dit aankoopbeleid hebben zich de afgelopen jaren belangrijke ontwikkelingen voltrokken. In het verleden werden veelal kleine natuurgebieden aangekocht om als natuurreservaat te worden beheerd, maar in de jaren zeventig brak het inzicht door dat dit geen goede oplossing bood, aangezien de ontwikkelingen rondom deze reservaten, grondwaterstandverlaging, sterke bemesting, ontsluiting e.d., van dien aard waren dat de binnen het reservaat aanwezige natuurwaarden in vele gevallen eveneens sterk achteruitgingen. Het aankoopbeleid ging zich dan ook meer en meer richten op vergroting van bestaande reservaten door aankoop van omringende cultuurgronden en aankoop in het kader van de zgn. Relatienota, een van de drie Groene Nota’s die in het begin van 1975 aan de Tweede Kamer werden aangeboden. Zij behandelen gedachten over nationale parken, nationale landschapsparken en veel poging de (dreigende) moeilijkheden het hoofd te bieden, werd op 23.7.1976 een tripartiete Beleidscommissie Scheepsbouw geïnstalleerd, bestaande uit werkgeversorganisaties, vakbonden en overheid.
Deze opzet leek in het begin moeilijk werkbaar wegens de intentieverschillen waarmee de partners aan het overleg begonnen. Toch kwam de commissie gedurende vijfjaar vrijwel elke 14 dagen bijeen en heeft zij aanmerkelijk kunnen bijdragen tot een redelijk verloop van het herstructureringsproces. Dit proces dat gebaseerd was op het ‘beleidsplan’ van 1977, vertoonde twee hoofdkenmerken te weten:
1. een noodgedwongen beperking van de bouwcapaciteit met als onvermijdelijke consequentie de sluiting van een aantal (nieuwbouw)werven en verlies aan werkgelegenheid;
2. versterking van het overblijvende deel van de werven door verhoging van de produktiviteit als gevolg van moderniseringen en van het streven naar zoveel mogelijk onderlinge samenwerking.
Per ultimo 1980 was dit herstructureringsproces zover voortgeschreden, dat vergeleken met 1975 ca. 50 % van de capaciteit voor de bouw van nieuwe koopvaardijschepen, vissersschepen en baggermaterieel was gesloten. Daaronder waren ook de werven die de allergrootste schepen konden bouwen. Indien men de bouw van oorlogsschepen hierbij betrekt dan was eind 1980 nog ca. 60 % van de nieuwbouwcapaciteit van 1975 in bedrijf. In zijn totaliteit (inclusief de scheepsreparatie, ‘diversificatie’ en ‘offshore’) is hierdoor het aantal arbeidsplaatsen eind 1980 gedaald tot ca. 35000.
De Beleidscommissie Scheepsbouw, die in feite adviesorgaan voor de regering is, brengt in de loop van 1981 opnieuw een algemeen advies uit dat betrekking heeft op de gehele scheepsnieuwbouwsector. In dit ‘vervolg beleidsplan' zal worden getracht de (in omvang geleidelijk afnemende) middelen aan te geven die de overheid in de vorm van steun zal moeten verstrekken ten einde de scheepsbouw voor verdere ingrijpende inkrimping te behoeden. Wellicht is dit mogelijk omdat de wereldwijde marktverwachtingen een geleidelijke verbetering te zien geven. In het ‘vervolg beleidsplan’ zal de verbetering van de arbeidsomstandigheden uitgebreid aandacht krijgen ten einde de sector daardoor, alsmede door modernisering en produkt-innovatie zodanig intern te kunnen versterken dat de concurrentiekracht en daarmee de kans op behoud, zo groot mogelijk wordt.
De economische recessie kwam in de machinebouw o.a. tot uiting in een relatieve of absolute daling van de investeringsactiviteit. Het belangrijkste Ned. concern op dit gebied, VMF-Stork, begon vanaf 1976 verliezen te boeken, ofschoon het aantal VMF-werknemers in Nederland tussen 1972-76 al was gedaald van 17420 tot 16540; in 1977 gingen opnieuw 1600 arbeidsplaatsen in Nederland verloren en in 1978 naar schatting nog een 1700. Als extra verzwarende omstandigheid werd voorts de relatieve arbeidsintensiteit van de machinebouw genoemd; de loonkosten per uur lagen daarbij in Nederland hoger dan in Frankrijk en Groot-Brittannië, ofschoon lager dan in de BRD en België. De Ned. machinebouw als geheel speelde bovendien op de wereldmarkt geen rol van betekenis en had zelfs op de binnenlandse markt een te klein aandeel veroverd (b.v. minder dan 15 % van de investeringen in de Ned. chemische en petrochemische industrie en minder dan 1,5 % van die in de EG). Behalve de VMF kwam o.a. ook RS v-Zware Apparatenbouw (voorheen: Rotterdam Nuclear) in moeilijkheden, m.n. door het uitstel van de beslissing over de vestiging van nieuwe kerncentrales in Nederland. Ondanks de verwachte omzetgroei als gevolg van een aantrekkende investeringsactiviteit, werd de Ned. machinebouw betrokken in het grootscheepse saneringsplan dat ook de scheepsbouw trof.
Wat de VMF betreft ging het daarbij vooral om reorganisaties van Stork-Werkspoor Diesel, Conrad Stork, Bronswerk Utrecht en Stork Velsen. Naar schatting zouden hierbij ca. 1500 arbeidsplaatsen verloren gaan.
De Belg. metaalindustrie werd bijzonder zwaar door de crisis getroffen. In 1974-77 daalde de produktie van ruwijzer van 13 mln. tot 8,9 mln. t, de verkoop van eindprodukten van 13 mln. t tot 9 mln. t, het aantal werknemers van 62497 tot 49338 en de investeringen van BF 17,4 mrd. tot BF 5,6 mrd. De index van de exportprijzen daalde in diezelfde periode van 177 in 1974 tot 106 in 1977 (1970 = 100). Tussen de vier grote bedrijven die de Belg. metaalindustrie overheersen (Cockerill, Hainaut-Sambre, Sidmar, en Thy-Marcinelle et Monceau) zijn overigens duidelijke verschillen aanwijsbaar in produktiviteit, aard van het produkt en aard van de afzetmarkt; deze verschillen hebben voor een deel doorgewerkt in de resultaten. Zo bleef de produktiviteit bij Thy-Marcinelle et Monceau (TMM) met 186 t ruwstaal per man in 1976 beduidend achter bij die van Sidmar (3411 per man); bovendien bestond het overgrote deel van de produktie uit artikelen waar rond het midden van de jaren zeventig nauwelijks een markt voor bleek: betonstaal, staaf- en profielstaal. De verliezen van TMM stegen dan ook van BF 460 mln. in 1975 tot BF 790 mln. in 1976.
Anderzijds werd Sidmar door de concernleiding (het Luxemburgse Arbedconcern) gedwongen zich te concentreren op de Amerikaanse markt, waar de prijzen lager zijn en de concurrentie zwaarder. Mede daardoor leed het bedrijf in 1977, ondanks een gestegen produktie, een recordverlies van ca. BF 1 mrd. In 1978 werd weer winst geboekt, maar het cumulatieve verlies bedroeg BF 3640 mln. Niettemin werden de zwaarste verliezen geleden bij Cockerill: BF 7,26 mrd. in 1977 en BF 6,8 mrd. in 1980. Als reactie op de crisis kwam het in de Belg. staalindustrie tot een zekere hergroepering met kartelachtige trekjes.
In 1976 sloten Cockerill en de Financière du Ruau-groep (TTM) (Hainaut-Sambre, Laminoirs du Ruau) een samenwerkingsovereenkomst, en Sidmar, de enige staalfabriek in Vlaanderen, vond in eerste instantie aansluiting bij het Ned.-Westduitse concern Estel. Begin 1981 werd een fusie voorbereid tussen Cockerill enerzijds, en Hainaut-Sambre, Thy-Marcinelle en Laminoirs dü Ruau, te zamen de ‘Driehoek’ van Charleroi, anderzijds. De regering had de voorafgaande jaren enorme bedragen in de Waalse staalindustrie gestoken. Protesten hiertegen waren gerezen zowel van Vlaamse zijde, die vond dat Wallonië bevoorrecht werd, als van de Europese Commissie, aangezien dit inging tegen de opzet van het plan-Davignon. Ook de BRD had op diezelfde grond tegen de staalsubsidies geprotesteerd, omdat het concurrentievervalsing betekende voor de eigen staalnijverheid. Desondanks vroeg Cockerill de regering een extra steun van BF 2-3 mrd. op korte termijn om de fusie mogelijk te maken.
De verliezen van de ‘Driehoek’ waren de laatste drie jaar opgelopen tot BF 10 mrd. Daarom was al voorgesteld de lonen met 10 % te verlagen, en het aantal werknemers van 12400 terug te brengen tot ca. 8000.
Basisgegevens van de Belg. staalindustrie (1974-78)
jaar 1974 1976 1977 1978 PRODUKTIE ruwijzer x 1000 t 13020 9864 8911 10129 staalblokken en produkten van continugieterij x 1000 t 16150 12099 11223 12578 LEVERINGEN niet-platte produkten x 1000 t 5021 3179 2648 2714 warmgewalste platte produkten x 1000 t 3760 2685 2906 3842 koudgewalste platte produkten x 1000t 3772 3182 3256 3462 andere staalprodukten x 1000 t 486 492 229 195 totaal X 1000 t 13039 9538 9039 10213 naar EG x 1000 t 9081 7491 6336 6950 naar derde landen X 1000 t 3958 2047 2703 3263 VERBRUIK ruw ijzererts X 1000 t 21930 16922 15040 16025 schroot X 1000 t 4875 3620 3329 3752 cokes X 1000 t 7517 5543 4879 5538 INDEX basisprijzen bij de grote uitvoer1 (1970 = 100) 177 129 107 130 loonkosten per gepresteerd uur (1970 = 100) 193 250 2773 299 TEWERKSTELLING2 personeel onder arbeidscontract 52323 45375 40402 38877 personeel onder bediendencontract 10174 9658 8936 8833 aantal werkuren werkelijk verricht x 1000 h 97515 77675 69938 65778 investeringsuitgaven x BF 1 mln. 17427 11870 5684 3407
1 op basis van een gemiddelde prijs van vier Produkten
2 aantal bij het jaareinde
3 voorlopig cijfer