Gepubliceerd op 17-01-2021

Argentinië

betekenis & definitie

(Repüblica Argentina), federale republiek in het zuidoosten van Zuid-Amerika, 2791810 km2. Hoofdstad: Buenos Aires.

Werner Arber BEVOLKING Naar inwonertal is Argentinië de op twee na grootste staat in Latijns-Amerika, na Brazilië en Mexico: 26,4 mln. (1978). Volgens Latijnsamerikaanse begrippen is de natuurlijke bevolkingsgroei in Argentinië tamelijk laag: 1,3 % per jaar gedurende de periode 1970-77. De geboorten- en sterftecoëfficiënt bedroegen in 1977 resp. 21 en 8 %c. Ook de bij de geboorte verwachte levensduur ligt dichter bij de Noordamerikaanse en de Europese dan bij de Latijnsamerikaanse norm, nl. 71 jaar, hetgeen het hoogste cijfer van alle Latijnsamerikaanse landen betekent. Van de Argentijnse bevolking woont 2/3 deel op nog geen 20 % van de totale oppervlakte. De hoogste dichtheid (meer dan 20 inw./km2) heeft men in de vochtige pampaprovincies (Buenos Aires en Santa Fé).

De verstedelijkingsgraad (81 % in 1975) ligt bijzonder hoog. Het overwicht van Buenos Aires geldt voor alle sociaal-economische activiteiten van Argentinië.

ECONOMIE Het gemiddelde nationaal produkt per hoofd bedraagt ca. 1800 dollar, wat aanzienlijk hoger is dan het Latijnsamerikaanse gemiddelde. Het nam in de periode 1970-77 jaarlijks met 2,7 % toe. In de primaire sector is minder dan 14 % van de beroepsbevolking werkzaam. Het grondgebied omvat 12,5 % akkerland, 5,2 % weiland en 2,2 % bos. De nadruk ligt op de industrie (29 %) en de tertiaire sector (57 %). Argentinië is het meest geïndustrialiseerde land van Zuid-Amerika.

De nadruk ligt in steeds toenemende mate op de metaalindustrie (2,8 mln. t staal in 1979 tegenover 1,3 mln. in 1976) en de chemische industrie. Ook de traditionele industrietakken, zoals de slachterijen, de produktie van vleeswaren en meel, blijven zeer belangrijk. Dank zij recente vondsten kon Argentinië zijn aardolieprodukten aanzienlijk opvoeren: 4,4 mln. t ruwe aardolie in 1955,20 mln. t in 1970 en 27,5 mln. t in 1979. Argentinië wordt aldus steeds minder afhankelijk van ingevoerde aardolie.

POLITIEK Na de staatsgreep op 24.3.1976, waarbij president Maria Estela (Isabel) Peron werd afgezet en onder huisarrest geplaatst, vormde de leider van de staatsgreep, Jorge Raphael Videla, een junta bestaande uit de drie opperbevelhebbers van de legeronderdelen. Videla werd tevens president, met behoud van zijn lidmaatschap van de junta. Dit was de basis van een door de jaren groeiende onenigheid met de andere twee, die meenden dat de landmacht daardoor een bevoorrechte positie had; steeds luider eisten zij dat Videla zich uit actieve dienst zou terugtrekken en als president de legerleiding gehoorzamen. Daarnaast bestonden sterk uiteenlopende opvattingen over de toekomstige politieke en maatschappelijke structuur binnen junta en regering. De ‘gematigden’ onder Videla wilden een politiek isolement vermijden en daarom contacten zoeken met rechtse politici en vakbondsleiders; de ‘harden’ wilden hier niets van weten. De moeilijkheden waren enorm, want op het moment van de machtsovername heerste chaos; zowel de regeringspartij als de oppositie was verdeeld en machteloos, terreuracties van links en rechts namen toe.

De economische crisis verergerde, de inflatie b.v. groeide met enkele procenten per week (eind 1975, ca. 340 %), hetgeen de zwarte markt enz. bevorderde en het bedrijfsleven niet meer deed investeren, terwijl er voor de aflossing van de buitenlandse schuld geen deviezen meer beschikbaar waren. Daar de Argentijnse industrie voornamelijk gericht was op de binnenlandse markt gingen veel ondernemingen door de dalende koopkracht failliet. Doel van de staatsgreep was volgens Videla dan ook het herstel van de democratie, het bevorderen van binnenlandse investeringen, versterking van de nationale valuta en bestrijding van de inflatie. Hiertoe werd begonnen met een grootscheepse ‘schoonmaakbeurt’: het parlement werd ontbonden, de politieke partijen buiten werking gesteld en sommige zelfs verboden, er kwam een verbod op alle politieke en syndicale activiteiten, de peronistische vakcentrale werd ontbonden en de overige vakcentrales strak gecontroleerd; alle gekozen bestuurders en de leden van de rechterlijke macht werden van hun post ontheven verklaard; 300000 ambtenaren (onder wie 30 ambassadeurs) werden ontslagen; 4000 van hen werden gevangen gezet, evenals duizenden vakbondsmensen. Daarnaast was 1976 een topjaar van politiek geweld. De rechtse terreurgroep AAA (Argentijnse Anticommunistische Alliantie) en andere door topmilitairen geleide doodseskaders konden ongestraft blijven optreden, ondanks Videla’s belofte aan de Amerikaanse president Carter om er een einde aan te maken.

De rechtse terreurgroepen hadden het niet alleen gemunt op guerrillastrijders, maar ook op democratische politici, vakbondsleiders en militante vakbondsleden, studenten, docenten, advocaten, sociologen, psychiaters, kunstenaars, journalisten, vooruitstrevende priesters, familieleden van dode of levende guerrillastrijders en Latijnsamerikaanse politieke vluchtelingen. In de laatste groep brak paniek uit na een groot aantal ontvoeringen, uitgevoerd door de Argentijnse geheime dienst in samenwerking met die van hun land van herkomst. Het aantal doden sinds de staatsgreep werd een jaar later geraamd op 4000, het aantal ‘verdwijningen’ (typerend voor deze periode) op 20000, en het aantal politieke gevangenen op ten minste 6000. De guerrillabewegingen Montoneros en Ejercito Revolucionario del Pueblo (ERP) werden rigoureus en met succes onderdrukt. Ondanks een bundeling van krachten van de beide groepen en enkele verspreide successen, waren zij na een jaar praktisch geliquideerd. Op 1.8.1978 trad Videla inderdaad terug als opperbevelhebber van de landmacht.

Hij werd in die functie opgevolgd door generaal R.Viola. De beloofde economische opleving kwam echter niet op gang, ondanks het terugschroeven van de inflatie tot 160 %, mede doordat buitenlandse investeringen door de blijvende onrust wegbleven. De politieke vervolgingen bleven doorgaan, zij het in mindere mate dan de voorgaande jaren. In 1978 vonden verschillende internationale evenementen plaats, die de regering-Videla aangreep voor de verbetering van haar imago. Hoogtepunt in dat opzicht was het Wereldkampioenschap voetbal in juni. Een boycot-actie tegen het WK, o.a. in Nederland, had geen succes.

Tijdens het WK beloofde het regime een onderzoek toe te staan door de commissie voor de mensenrechten van de Organisatie van Amerikaanse Staten. Eind 1978 ontstond een oorlogsstemming jegens Chili over drie eilandjes aan de zuidpunt van Zuid-Amerika, ten zuiden van het Beagle Kanaal. Het ging daarbij om de vraag waar de Atlantische monding is: ten noorden of ten westen van die eilandjes. In het eerste geval zou Chili aanspraak kunnen maken op een deel van het (delfstofrijke) Atlantische plateau en op het bijbehorend deel van Antarctica. Het Internationaal Gerechtshof te ’s-Gravenhage had in 1977 verklaard dat zij tot Chili behoorden, hetgeen Argentinië weigerde te accepteren. Een oorlog dreigde; op het laatste moment werd deze voorkomen door de pauselijke nuntius. De bemiddeling van de paus werd ingeroepen.

Het tien jaar durende conflict met Brazilië kwam tot een oplossing door een akkoord aangaande de stuwdammen in de Parana.

In aug. 1979 vaardigde de regering een wet uit waardoor vermisten ‘waarschijnlijk dood’ konden worden verklaard. Dit wekte nationaal en internationaal grote opschudding, omdat hiermee de ‘verdwijningen’ konden worden gelegaliseerd. Al sedert eind 1977 komen de ‘dwaze moeders’ elke week bijeen op het Plaza de Mayo te Buenos Aires, in een protestactie om inlichtingen te krijgen over hun verdwenen familieleden. In sept. 1979 werd het begin van een staatsgreep door de ‘harde’ generaal L.B. Menendez tijdig onderdrukt.

Eind 1980 kondigde Videla aan dat generaal Viola, een goede vriend en eveneens tot de ‘gematigden’ behorend, hem in mrt. 1981 als president zou opvolgen. De nog steeds heersende tegenstellingen in de top werden weer zichtbaar. De voorstanders van de harde lijn, met als belangrijkste de opperbevelhebber van de marine, bestreden de benoeming omdat Viola had gezegd niet alleen militairen, maar ook burgers en rechtse politieke partijen bij het landsbestuur te willen betrekken. Op 29.3.1981 is Viola officieel staatshoofd geworden na aflegging van de ambtseed ten overstaan van de bevelhebber van het leger, die tevens voorzitter van de militaire junta is. Isabel Peron werd op 5.2.1981 vrijgesproken van de beschuldiging staatsgelden voor eigen gebruik te hebben aangewend.

Litt. E.Feit, The armed bureaucrats (1973); P.H.Smith, Argentina and the failure of democracy (1974); F.Geze, Argentine, revolution et contrarevolutions (1975); D.C.Hodges, Argentina 1943—76. The national revolution and resistance (1976); E.Milenky, Argentina’s foreign policies (1978).

< >