Gepubliceerd op 17-01-2021

Arbeidsverhouding

betekenis & definitie

v. (-en), verhouding tussen werknemer en werkgever.

© Gedurende de jaren zeventig, waarin zich een groot aantal ingrijpende sociaal-economische gebeurtenissen in een aantal landen heeft afgespeeld, is de Westeuropese samenleving, in vergelijking met de twee vorige decennia, op het punt van de collectieve arbeidsverhoudingen grondig van aanzien veranderd. Toch zijn er door de jaren en over de nationale grenzen heen ontwikkelingen met een grote mate van continuïteit en gelijklopende evolutie te onderkennen. De arbeidsverhoudingen worden in de eerste plaats bepaald door internationale ontwikkelingen, waarbij voor de jaren zeventig vooral meespeelden de inflatie, de enorme prijsverhogingen van de aardolie, het verlaten van vaste wisselkoersen en de technologische vernieuwing van het produktieapparaat. Bestaande industriële verschillen tussen de Europese landen, die door het dynamisme van de groei in de voorgaande jaren werden verdoezeld, zijn manifest geworden. De BRD verstevigde op grond van een sterke technologie en kapitaalintensieve sectoren haar leiderschap in aanzienlijke mate. Italië, met een sterke concentratie in de arbeidsintensieve sectoren en met een produktie met lage scholingsintensiteit, bevindt zich in een uiterst kwetsbare positie. Andere landen trachten hun exportspecialisatie zoveel mogelijk in stand te houden via technologie-intensieve produkten, investeringsgoederen of belangrijke intermediaire goederen die de basis zijn van een produktiebestel met een hoge omscholingsintensiteit.

Het is duidelijk dat met deze evolutie ook sociaaleconomische ontwikkelingen gepaard gaan. De werkgelegenheid vervangende technische ontwikkelingen hebben het gewonnen van de werkgelegenheid scheppende technische vernieuwing. Belangrijke structurele wijzigingen hebben zich op het vlak van de bedrijfstakken voorgedaan. De grenzen aan de groei hebben een grote verdelingsproblematiek geschapen, vooral met betrekking tot de inkomens en de werkgelegenheid. Over de verdeling tussen de collectieve en particuliere sector bestaan dan ook talrijke meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers, tussen actieven en inactieven.

In bijna alle westerse landen trachten de regeringen door middel van ‘ruil’ de gesprekspartners gevoelig te maken voor vraagstukken van nationaal-economisch belang en/of ze via een pragmatisme te brengen tot centrale akkoorden. Sommigen zien die ‘trade-offs’ als een proces van politisering van de arbeidsverhoudingen, dat, gezien de blijvend stagnerende economische groei, een permanent karakter zal krijgen en zich vooral polariseert rond het vraagstuk van de verdeling van de beschikbare arbeid, de stabilisatie en hier en daar zelfs de daling van het reëel beschikbare inkomen en het streven naar een krachtige inkomenspolitiek.

In Nederland hebben een gemeenschappelijke groei-ideologie, een jaarlijkse inkomensstijging, bedrijfswinsten en expansie van de collectieve sector, evenals de verzuiling tot ca. 1970, een legitieme basis aan modellen tot samenwerking gegeven. Tot de meest kenmerkende eigenschappen van het systeem van arbeidsverhoudingen behoorde toen de centralistische afwikkeling van arbeidsproblemen, met vooral van boven af gegeven spelregels. In de afgelopen tien jaar is de overeenstemming tussen de partijen over het beleid op lange termijn sterk afgenomen. Ideologische stellingen worden erbij betrokken en de terugkoppeling naar de eigen achterban is een belangrijker rol gaan spelen. Met de Rotterdamse havenstakingen (eind 1979) werd de kloof tussen leiding en leden op dramatische wijze geïllustreerd. Aanwijzingen voor de verharding van de relaties zijn het snellere beroep op rechterlijke interventie, wat soms tot escalatie van het conflict leidt, de onenigheid over het stakingsrecht, het mislukte centrale loonoverleg, en diepgaande meningsverschillen over de vrije ondernemingsgewijze produktie, de medezeggenschap, de vermogensaanwasdeling en de kwestie van ‘inleveren’ van het mogelijk maken van nieuwe arbeidsplaatsen.

In België hebben zestig jaar arbeidsverhoudingen een enorm, maar zeer versnipperd netwerk van overlegorganen in het leven geroepen. Behalve het overleg in geïnstitutionaliseerde organen, zijn er de rechtstreekse contacten tussen overheid en sociale (gespreks)partners of tussen beide sociale partners onderling. De betekenis van het laatstgenoemde overleg mag zeker niet worden onderschat. De overlegstructuur in België breidde zich als een olievlek uit, meestal ad hoe naargelang bepaalde problemen zich voordeden. Grondtrekken van de Belg. arbeidsverhoudingen zijn o.a. een hoge interdependentie van de ‘erkende’ gesprekspartners, syndicaal pragmatisme en een relatieve weerbaarheid van de ‘achterban’. Die hoge interdependentie van de partijen heeft te maken met een duidelijke behoefte aan handhaving van de eigen organisatie en representativiteit.

Sedert de Tweede Wereldoorlog ligt dit verankerd in een soort basiscompromis. Dit basiscompromis gaf de vakbonden meestal een waarborg voor substantiële loonsverhogingen en inkomensverzekerende maatregelen. Tegenover deze garantie op sociaal gebied staat echter dat elke actie met betrekking tot andere, meer kwalitatieve arbeidsproblemen in een wederzijdse verstandhouding tussen werkgeversfederaties en vakcentrales moet worden aangepakt. Na een periode van sociale rust nam echter het aantal stakingen, vooral sedert het begin van de economische crisis (1973), aanzienlijk toe. Uit de analyse van de stakingen per gewest blijkt dat in Wallonië in verhouding tot het geheel der stakingen minder voor verbetering van materiële arbeidsvoorwaarden wordt gestaakt en in Vlaanderen minder voor werkgelegenheidsgaranties. Het aantal bedrijfsbezettingen is wel teruggelopen, maar het hardnekkige karakter van deze actievorm kwam scherp naar voren in twee gevallen: de door het ACV erkende bezettingsactie van s ALIK in Wallonië — waarbij de werknemers de produktie overnamen en ook voor de verkoop zorgden — en de elf maanden durende bezetting van de Antwerpse petroleumraffinaderij RBP door voornamelijk ABvv-militanten.

Opvallend is dat initiatieven tot gesprek vooral door de overheid worden genomen. Hebben de pogingen tot centrale akkoorden vooralsnog weinig resultaat opgeleverd, het valt niet te ontkennen dat de politisering van de arbeidsverhoudingen een feit is.

De Zuideuropese, en meer bepaald de Italiaanse en Franse, arbeidsverhoudingen zijn steeds open en gevoelig gebleven voor een duurzaam klassebewustzijn. Ondanks een grote mate van radicalisering en mobilisering in de jaren zeventig zijn de vakbonden er niet in geslaagd hun fundamentele kwetsbaarheid voor en machteloosheid tegenover de economische ontwikkeling in doorslaggevende mate te beïnvloeden. De divergenties in de sociaal-economische structuur nemen voortdurend toe doordat de meeste werknemers niet in staat zijn een bepaalde mate van ontregelingsmacht uit te buiten en doordat, waar men daar wel in slaagt, de ongelijkheden onder de werknemers veeleer worden vergroot dan verkleind; men kan daardoor geen resultaten behalen op het gebied van de economische herstructurering. Doordat partijpolitieke doorbraken daarbij uitblijven, blijkt de weg van hervormingen op nationaal niveau versperd, hetgeen zowel oorzaak als gevolg (vicieuze cirkel) is van de zwakte van de vakbeweging, die aldus voor een legitimiteitscrisis wordt geplaatst.

Wat het Britse systeem van arbeidsverhoudingen zo ondoorzichtig maakt, is de sterke pluriformiteit in de organisatievormen. In Groot-Brittannië zijn de formele en informele kaders vanuit de basis gegroeid; ze zijn voortzettingen en modificaties van wat zich in het verleden binnen de bedrijven heeft ontwikkeld. Een staking van de transportarbeiders en van de slechtst betaalde bedienden uit de publieke sector maakte b.v. definitief een eind aan de politiek van loonmatiging van de Labourregering. Die matigde haar standpunt om het contact met de vakbond niet te verliezen en het driepartijenoverleg open te houden.

Ondanks de aanhoudende verslechtering van de conjunctuur bleef de regering-Thatcher vasthouden aan haar sociaal-economisch versoberingsbeleid. De industriële produktie daalde, de werkloosheid nam toe en de inflatie versnelde. De regering probeerde enerzijds de macht van de vakbonden (stakingsrecht en closed shop) in te perken en streefde anderzijds naar een grotere betrokkenheid van alle werknemers bij de onderneming. De vakbonden hebben het conflictmodel niet gebruikt om betere arbeidsverhoudingen af te dwingen, maar om het inkomensniveau en de werkgelegenheid zo goed mogelijk te beschermen, desnoods door zich tegen industriële vernieuwingen en tegen de opheffing van de restrictive practices te verzetten.

In de BRD, waar de sociale markteconomie nooit ernstig is aangevallen en waar de economische bloei aanhoudend heeft bijgedragen tot geformaliseerde coöperatie en in de nationale wetgeving geïntegreerde arbeidsverhoudingen, bleven stakingen een uitzondering. De rechtspersoonlijkheid en de zelfstandigheid van de sociale partners bij het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’S), de Tarifautonomie, is de institutionele kern van de sociale verhoudingen. Door de structuur van de arbeidsorganisaties wordt de verantwoordelijkheid van de partijen niet door een onoverzichtelijk en onsamenhangend geheel van kleinere en grotere machtscentra vertekend. Er is nu echter een scherpere tegenstelling gegroeid tussen de eis van het bedrijfsleven voor een rendabel investeren en de vakbondseisen met betrekking tot zowel de werkzekerheid en de inkomensverhoging als een verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden. Tot dit klimaat van spanning heeft uiteraard ook bijgedragen het door de werkgevers ongrondwettig noemen van de in 1976 tot stand gekomen wet op het paritair medebeheer. Op 1.3.1979 wees het Constitutioneel Hof van Karlsruhe de bezwaren van de werkgevers echter af.

< >