Dit is een woord dat door de heer A.P. Sinnett, een van de pioniers in het propageren van de theosofie, werd bedacht.
Een veel beter woord dan Verduistering zou sluimer of slaap zijn geweest, omdat het woord Verduistering de betekenis in feite duister maakt. Een mens is niet “verduisterd” als hij slaapt. De innerlijke vermogens kunnen dat in zekere zin zijn, maar het is beter in passender woorden weer te geven wat de werkelijke toestand is. Die is er veeleer een van slaap of latentie of beter van sluimer. Als dus een van de zeven rijken door de zeven perioden van groei, van evolutie, is heengegaan, gaat het over in een toestand van sluimer of Verduistering.Ook wanneer de zeven rijken — van het elementalenrijk nr. 1 omhoog tot het mensenrijk — hun evolutie op bol A (bijvoorbeeld) in de eerste ronde hebben voltooid, gaat bol A in “Verduistering”, dat wil zeggen, in een toestand van sluimer; hij gaat slapen. Alles wat erop achterbleef sluimert nu, slaapt, in afwachting van de intocht aan het begin van ronde nr. 2 van de levensgolven, die deze pas hebben verlaten. Als de levensgolven hun volledige zevenvoudige loop, of hun zeven stamrassen of wortelrassen op bol B hebben voltooid, gaat bol B op zijn beurt in sluimer of “Verduistering”, wat geen pralaya (zie aldaar) is; het verschil tussen pralaya en Verduistering is bijzonder belangrijk. Het is misschien mogelijk in het gewone spraakgebruik de toestand van sluimer soms aan te duiden met het woord pralaya, in een zeer beperkte en speciale betekenis; maar pralaya betekent in werkelijkheid ontbinding en verdwijning, zoals bij de dood. “Verduistering” is echter slaap-sluimer.
Zo gaat het met elk van de zeven bollen van de planeetketen, de een na de ander; elke bol gaat in Verduistering als een levensgolf deze heeft verlaten, voor zover het die speciale levensgolf betreft. Als de laatste vertegenwoordigers van het laatste wortelras van de laatste levensgolf hem verlaten, gaat iedere bol slapen of sluimeren.
Tijdens een planetaire Verduistering of planetaire rustperiode, aan het einde van een ronde, verlaten de entiteiten de laatste bol, de zevende, en gaan over in een (lagere) nirvānische periode van manvantarische rust, die overeenkomt met de devachanische- of rusttoestand van een menselijk wezen tussen het ene leven op aarde en het volgende. Hier moet op een zeer belangrijk punt van de leringen worden gewezen: als een levensgolf een bol verlaat, blijft deze niet doorlopend in Verduistering of sluimerend, totdat dezelfde levensgolf daar terugkeert in de volgende ronde. De levensgolven volgen elkaar regelmatig op, en iedere levensgolf die op een bol aankomt, heeft haar beginperiode, haar bloeitijd en haar verval en laat dan de bol in een toestand van Verduistering achter, voor zover het die speciale levensgolf betreft. Maar de bol ontvangt na betrekkelijk korte tijd een volgende levensgolf, die haar perioden doorloopt en de bol weer in Verduistering achterlaat, voor zover het deze laatste levensgolf betreft, enz. Het is dus duidelijk dat een periode van Verduistering op iedere bol van de planeetketen veel korter duurt dan de periode van een volledige planetaire ronde.