Dit is een uitdrukking die door oude en moderne mystici wordt gebruikt om de ontbinding aan te duiden van de beginselen van de mens die na de dood van het stoffelijke lichaam in kāma-loka achterblijven. Plutarchus zegt bijvoorbeeld: “Van de doden die we sterven maakt de ene van de mens twee uit drie, en de andere één uit twee.” Als we dus de eenvoudige verdeling van de mens in geest, ziel en lichaam gebruiken, is de eerste dood het afleggen van het lichaam, wat twee maakt uit drie, en is de Tweede Dood de terugtrekking van het geestelijke uit de kāma-rūpische ziel, wat één maakt uit twee.
De Tweede Dood vindt plaats wanneer het lagere of tussenliggende tweetal (manas-kāma) zich op zijn beurt losmaakt van, of beter gezegd, wordt afgeworpen door het hogere tweetal; maar voorafgaande aan deze gebeurtenis trekt het hogere tweetal uit dit lagere tweetal tot zich wat de reïncarnerende ego (zie aldaar) wordt genoemd, die het beste inhoudt van de entiteit die was, al haar zuiverste, geestelijkste en nobelste aspiraties, verwachtingen en dromen voor verbetering en voor schoonheid en harmonie. De zaden van de lagere beginselen, die zich bij de volgende wedergeboorte of reïncarnatie van de ego zullen ontwikkelen tot het geheel van de lagere vierhoek, blijven natuurlijk onafscheidelijk verbonden met het weefsel, om het zo te noemen, van de reïncarnerende ego.