Een term waarmee een onafgebroken bestaan of zijn wordt bedoeld; maar deze opvatting van het woord is hoogst onlogisch en druist in tegen de natuur, want er is niets in de eindeloze en veelsoortige bestaansgebieden van de natuur dat ook maar twee ogenblikken achtereen precies hetzelfde blijft. Bijgevolg is onsterfelijkheid niet meer dan een produkt van de verbeelding, een bedrieglijk beeld van de werkelijkheid.
Wanneer de bestudeerder van de Esoterische Wijsheid eenmaal beseft dat voortdurende vooruitgang, dat wil zeggen, voortdurende verandering in ontwikkeling, de fundamentele werkwijze van de natuur is, zal hij onmiddellijk inzien dat het niet alleen onmogelijk is voortdurend in een onveranderlijke toestand van bewustzijn of zijn te verkeren, maar dat dit tenslotte het laatste is dat men zich zou wensen of dat troost biedt. Stel u eens voor wat het betekent voor altijd onsterfelijk te zijn in een toestand van onvolmaaktheid, zoals wij mensen die vertegenwoordigen — en dat is precies wat deze term “onsterfelijkheid” in het algemene spraakgebruik inhoudt. De “hoogste god in de hoogste hemel”, hoewel voor ons onvolmaakte menselijke wezens ogenschijnlijk onsterfelijk, is niettemin in zijn eigen verheven gebieden of sferen een evoluerende, groeiende, ontwikkelende entiteit, die derhalve in de loop der tijden van de ene fase of toestand overgaat in een volgende fase of toestand van een edeler en hoger soort; op precies dezelfde wijze volgde de vorige fase of toestand op een andere, daaraan voorafgaande toestand.Een voortdurende of eindeloze onveranderlijkheid van een bepaalde toestand van een evoluerende entiteit is kennelijk iets onmogelijks in de natuur; en na enig nadenken zal het duidelijk worden dat Onsterfelijkheid in de gangbare betekenis een onmogelijkheid is. De hele natuur, en daarmee worden alle scharen of menigten van wezens bedoeld waaruit de natuur bestaat, vertegenwoordigt een oneindige reeks veranderingen, want iedere individuele eenheid van deze scharen groeit en ontwikkelt zich, m.a.w. verandert voortdurend en is daarom nooit Onsterfelijk. Onsterfelijkheid en evolutie zijn tegenstrijdige termen. Een evoluerende entiteit betekent een veranderende entiteit, wat wil zeggen een voortdurende vooruitgang naar iets beters; evolutie betekent dan ook dat de ene toestand van zijn en bewustzijn door een andere toestand van zijn en bewustzijn wordt gevolgd en dit steeds maar door. Het Westerse denkbeeld van een statische Onsterfelijkheid of zelfs een veranderlijke Onsterfelijkheid blijkt dus zowel onaanlokkelijk als onmogelijk te zijn.
Voor de gemiddelde Westerling is het zo moeilijk deze leer meteen te begrijpen, dat het misschien raadzaam is om zonder omhaal van woorden eens en voor al duidelijk te maken dat, zo goed als de volledige dood, dat wil zeggen een algehele vernietiging van bewustzijn, een onmogelijkheid is in de natuur, ook een onafgebroken en onveranderlijk bewustzijn in enig stadium van evolutie een onmogelijkheid is, omdat vooruitgang of beweging of groei eeuwig doorgaat. Er zijn echter in iedere toestand of fase van bewustzijn die door een evoluerende entiteit kan worden bereikt, kortere of langere perioden die voortduren; en hoe hoger het wezen is geëvolueerd, hoe meer zijn geestelijke en intellectuele vermogens zijn ontwikkeld of opgewekt, des te langer duren deze perioden van aanhoudende individuele of misschien persoonlijke “semi-onsterfelijkheid”. Er bestaat derhalve wat we “relatieve Onsterfelijkheid” kunnen noemen, hoewel deze uitdrukking algemeen als onjuist wordt erkend.
Meester K.H. gebruikt in De Mahatma Brieven, op bladzijden 140 en 142, de uitdrukking panaeonische onsterfelijkheid om daarmee aan te duiden wat ik zojuist “relatieve Onsterfelijkheid” heb genoemd, een Onsterfelijkheid — ten onrechte zo genoemd — die in het geval van bepaalde hoog geëvolueerde monadische ego’s de gehele periode van een manvantara duurt, maar die noodzakelijkerwijs eindigt bij het volgende pralaya van het zonnestelsel. Zo’n periode van onafgebroken zelfbewustzijn bij een zo hoog ontwikkelde monadische entiteit is voor ons mensen eigenlijk een “relatieve Onsterfelijkheid”; maar strikt en logisch gesproken is dit evenmin Onsterfelijkheid als het kortstondig bestaan van een vlinder. Wanneer de zonnemanvantara haar einde heeft bereikt en het zonnepralaya begint, worden zelfs zulke hoog ontwikkelde monadische entiteiten, zulke volledig ontplooide goden, uit het geopenbaarde zelfbewuste bestaan weggevaagd zoals dorre en verdroogde bladeren aan het einde van de herfst; en de goddelijke entiteiten die aldus heengaan, treden nog hogere gebieden van supergoddelijke werkzaamheid binnen, om aan het einde van het pralaya en bij het aanbreken van de eerstvolgende zonnemanvantara weer te verschijnen.
Deze hele kwestie is daarom in hoge mate relatief. Wat ons mensen als onsterfelijk voorkomt, zou superkosmische entiteiten slechts een kort ogenblik toeschijnen; aan de andere kant zou de levensduur van een gemiddeld mensenleven “onsterfelijk” lijken te zijn voor een zelfbewuste entiteit, die een van de elektronen van een atoom van het menselijk stoffelijk lichaam bewoont.
Wat we van al deze opmerkingen moeten onthouden, is het wonderlijke feit dat het bewustzijn van eeuwigheid tot eeuwigheid in stand blijft, hoewel het uit de aard der zaak in de eindeloze duur onophoudelijk en doorlopend veranderingen ondergaat in stadia van verwerkelijking. Wat men bewusteloosheid noemt, is niet anders dan een vorm van bewustzijn die zo subtiel is dat ons grove verstand hem niet kan waarnemen, ervaren of bevatten; en in de tweede plaats is wat men dood noemt, van een heelal of van ons eigen stoffelijk lichaam, strikt genomen slechts het uiteenvallen van een versleten voertuig en het overgaan van het bewustzijn naar een hoger gebied. Het is van belang de geest van deze wonderlijke lering te begrijpen en het onvolmaakte verstand niet toe te staan over woorden te vallen of zich door moeilijke termen te laten afschrikken.