WALENBURCH (Adriaan van), zoon van Cornelis v.W. (zie kol. 1533) en Anna Kievit, geb. 1608 te Rotterdam, gest. te Mainz 14 Sept. 1669. Afkomstig uiteen aanzienlijk geslacht, dat tot 1618 in de regeering der stad heeft gezeten.
De moeder was katholiek en waarschijnlijk zijn Adriaan en diens jongere broeder Pieter van jongs af in het geloof hunner moeder opgevoed. Aanvankelijk genoten zij onderricht te Utrecht en zijn vervolgens voor de hoogere studiën naar Frankrijk gegaan, waar zij verschillende hoogescholen bezochten en te Parijs het licentiaat in de beide rechten behaalden. Tot priester gewijd, kwamen zij naar Holland terug; 5 Sept. 1636 deed hun oom, Arn. Kievit (kol. 1249) aangifte dat Adr. v. Walenb., ‘ingeboren burger van Rotterdam, synde een waerlick priester’, die stad tot zijn verblijf had gekozen (papieren van Reyn, sted. arch. Rotterdam) en 12 Oct. 1640 treffen wij nog immer daar aan niet slechts Adr. maar ook Pieter v.W. (Breve chronicon Stat. Rotterd. rijksarchief te Brussel).
Hun voornemen was om in Rotterdam een afdeeling van hetfransche Oratoire te stichten, maar de provicaris J. Wachtelaar verzette zich tegen dat plan. Beiden vertrokken nu, nog in 1640, naar Keulen en weldra naar Dusseldorp om in laatstgenoemde stad als controvers-predikers tegenover lutheranen en calvinisten op te treden, wat hun voornaamste levenstaak is gebleven. Het welslagen van hun optreden kwam Fabio Chigi ter oore, den toenmaligen nuntius van Keulen, die later paus is geworden onder den naam van Alexander VII. Deze ontbood de gebroeders in 1646 naar Keulen en wist hen voor goed aan de kerkelijke belangen van Duitschland te verbinden. Adriaan had reeds vroeger door Chigi's bemiddeling een beneficie van lageren rang te Keulen verkregen en in 1647 werd hij kanunnik van den Dom aldaar.
Te laat heeft men in Holland begrepen wat er met dit aanzienlijk, geleerd en ijverig broederpaar voor de Missie verloren ging. De akten van het haarlemsche kapittel toonen dat in 1652 eraan gedacht is de gebroeders voor Holland terug te winnen, want er waren toen juist eenige vacaturen in het kapittel, maar dat plan is niet gelukt. En evenmin een tweede poging op het eind van 1655. De vicaris apostoliek Jac. de la Torre bevond zich toen te Rome en vernam van den paus dat men hem een coadjutor wenschte toe te voegen; hij zou daartoe eenige personen aanbevelen. Van zijn vertegenwoordiger in de Missie, Joannes Schade, dien hij dit nieuws had gemeld, vernam hij nu dat de hoogere geestelijkheid hier te lande gaarne daarvoor Adriaan v.W. in aanmerking zag genomen. De la Torre, de gaven van diens broeder te recht nog hooger stellende, noemde onder meerdere andere candidaten voor het coadjutorschap ook Pieter v.W., maar niet Adriaan.
Deze kreeg in 1656 een diplomatieke zending naar den Haag. Op last van den bisschop van Keulen moest hij met Arent v.d. Bouckhorst de belangen gaan verdedigen van Rheinsberg. Met het gebruikelijk ceremonieel werden zij naar de vergadering der Staten-Generaal gebracht en hebben daar hun taak gelukkig volbracht. Waarschijnlijk is bij deze gelegenheid Adr. ook in kennis gekomen met Lieuwe van Aitzema, die agent was van de Hanze in den Haag, een ijverig verzamelaar van geschied-
kundig nieuws maar geen man van hoogstaand karakter. Op 8 Sept. 1656 berichtte Sanfelici naar Rome, dat deze friesche edelman door bemiddeling van Adr. v.W., maar in het diepste geheim, tot de katholieke Kerk was overgegaan. 30 Nov. 1661 werd Adriaan te Bonn tot wijbisschop van Keulen geconsacreerd en kreeg als zoodanig den titel van bisschop van Adrianopel i.p.i. Voor zooverre tot heden kon vastgesteld worden, waren hij en zijn broeder Pieter, dien wij reeds in 1658 als wijbisschop van Mainz zullen zien optreden, de eerste Rotterdammers, aan wie de bisschoppelijke waardigheid is ten deel gevallen. Als bisschop bleven zij het familiewapen voeren: een burcht van keel op zilveren veld, maar in de poort van den burcht werd een recht opstaand anker aangebracht. De werkzaamheid van Adriaan als wijbisschop van Keulen wordt in de onder aangegeven literatuur uitvoerig besproken. Hier zij alleen vermeld, dat hij een der assisteerende bisschoppen was, toen op 17 Sept. 1662 in de kerk van Sint Pantaleon te Keulen de nieuwe vicaris apostoliek van de hollandsche zending, Balduinus Catz, en tevens diens coadjutor met recht van opvolging, Joannes v.
Neercassel, tot bisschop werden gewijd. In de vier laatste jaren van zijn leven werd de wijbisschop voortdurend door ziekte gekweld. Dit belette niet dat hij zich onderwijl veel moeite gaf om een uitgave te bezorgen der gezamenlijke strijdschriften, welke sinds 1643 hoofdzakelijk door zijn broeder waren opgesteld en afzonderlijk ook reeds uitgegeven; de voorrede van het eerste deel der Opera omnia, gedateerd uit Mainz 3 Sept. 1669, dus slechts eenige dagen vóór zijn dood, is nog door beide broeders onderteekend. Op 2 Sept. 1663 had hij zijn testament gemaakt en daarin 2500 keizersdaalders voor het stichten van een studiefonds bestemd, dat nog heden aan theologanten van Warmond, uit Rotterdam afkomstig, ten goede komt. Reeds vroeger waren doorhem in vereeniging met zijn broeder zes vrijplaatsen gefundeerd aan het hollandsch college te Keulen, de ‘Hooge Heuvel’ geheeten en door Sasbout Vosmeer gesticht in het belang der hollandsche missie. Met den hoogsten eenvoud is hij begraven in de Sint Pieter te Keulen, een kerk der Oratorianen, thans niet meer aanwezig.
Voor de literatuur zie het volgend levensbericht.
Hensen