VRIES (Simon de), geleerde, geb. te Deventer om en aan 1723, overl. aldaar 1793; een legaat aan de doopsgez. kerk te Deventer doet vermoeden, dat hij tot deze gemeente behoord heeft; zoon van Sake de Vries, bierbrouwer. Was aanvankelijk in zijn vaders vak werkzaam.
In 1739 liet hij zich inschrijven als student aan het ath. ill. te Deventer; in hetzelfde jaar gaf hij een tooneelstukje in verzen uit: De Bedrogen Liefde of de Slavin in Mevrous Ledikant. In 1734 werd hij ingeschreven aan de utrechtsche academie, waar hij 3 Juni 1744 promoveerde op een Dissertatio Historico-ecclesiastica de Origine et Progressu Religionis Christianae in Veteri Persarum Regno, en in 1745 een Dissertatio critica de Priscillianistis uitgaf. 19 Dec. 1746 werd hij als litt. stud. te Leiden ingeschreven. Na afloop van zijn studiën schijnt hij een reis naar Engeland te hebben gemaakt; vroegere levensbeschrijvers vermelden, dat hij door de academie te Oxford tot doctor phil. honoris causa is benoemd; bewijzen hiervoor ontbreken. In Deventer teruggekeerd, schijnt hij zich na den verkoop van de brouwerij op den handel te hebben toegelegd. Ongetrouwd, zonder openbare ambten te bekleeden, leefde hij verder het leven van een kamergeleerde. Begaafde jongelui, onder wie Rutger Jan Schimmelpenninck en Gerhard Dumbar, was hij gaarne behulpzaam bij hun studie; zijn vrijzinnige denkbeelden en groote kennis van engelsche en fransche letterkunde zijn van invloed op hun vorming geweest. Vermoedelijk is hij de vertaler van: De Wijsgeerige Landman ofJacob Gouyer door Dr. Hirzel, (Dev. 1766) en van het Vervolg van den Wijsgeerigen Landman (Dev. 1767); mogelijk ook van Zedekundige Proeven. UithetEngelsch van O Goldsmith en Dr. Samuel Johnson, (3 dln.); van de Wijsgeerige Bespiegelingen over de Egyptenaren en de Chineesen door den Heer de Pauw, kanonnik van Xanten. Uit het fransch vertaald, (3 dln.) en van Der Mönch von Libanon van Pfranger, een bespotting van Nathan der Weise (Dev.
Leemhorst 1784). In 1768 verscheen te Deventer zijn vertaling van de Vicar ofWakefield; verder was hij medewerker aan de Denkeren de Rhapsodist. Hij was bevriend met J.D. van der Capellen, voerde briefwisseling met J.H. van Swinden over wis- en natuurkunde en met J.F. Martinet; het slot van diens Historie der Waereld (1780-1784) over de geschiedenis van de Egyptenaren en Chineezen schijnt het werk van de Vries te zijn.
Zie over hem: Fransen v. Eck en Bosscha, Tweede Eeuwfeest van het Ath. ill. te Deventer 75; J.I. van Doorninck, Kleine Bijdragen t d. Gesch. v. OverijsselXVI en XXIV; Hartog, Spectat Geschriften 51 en Prinsen in de Gids 1911, I, 461.
M.E. Kronenberg