VRIES (Sophie de), tooneelspeelster, geb. 2 Mrt. 1839 te 's Gravenhage, overl. 13 Mrt. 1892 te Amsterdam. Zij was oorspronkelijk modiste, maar trouwde 26 Aug. 1857 met den dertigjarigen Wilhelmus Antonius Josephus van Walterop, die, ofschoon zoon van een amsterdamschen makelaar, tooneelspeler was geworden (zie over hem mijn Tooneelher-inneringen, 222-224).
Een halfjaar later geraakte van Walterop buiten betrekking; op raad van Victor Driessens, die veel talent in haar zag, besloot het jonge vrouwtje zelf aan het tooneel te gaan en kreeg in 1860 een engagement bij J.C. Valois in den Haag; daar bleef zij tot 1862 en verhuisde toen naar den Stads-schouwburg te Amsterdam, directie Roobol, Tjasink en Peters, waar zij 3 Sept. 1862 debuteerde, maar heel weinig te doen kreeg; van 1863-1879 is zij te Rotterdam geëngageerd geweest, eerst, samen met van Walterop, 1863-67 bij J. Ed. de Vries, daarna, zonder haar man, 1867-76 bij Albregt en van Ollefen, en 1876-79 bij 1e Gras, van Zuylen en Haspels. In 1879 kwam zij als 1e rol bij de vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ te Amsterdam en is daar gebleven tot aan haar dood.Haar loopbaan aan het tooneel is niet zonder strijd geweest. Ten eerste beteekende van Walterop als artiest niets; hij heeft na 1867 geen vast engagement meer gehad; voorts was haar huwelijk, dat 19 Jun. 1868 door echtscheiding ontbonden werd, ongelukkig; en eindelijk had zij te Rotterdam als mededingster Mw. Nans Sandrock - ten Hagen. Toen deze evenwel in 1873 Rotterdam verliet, was Sophie de Vries, waar zij wezen wilde, d.w.z. zij nam een eerste plaats in op het tooneel en is dat blijven doen. Vooral heeft zij uitgemunt als grande coquette en bepaaldelijk in de salon-drama's van Dumas fils, Sardou e.d., te Rotterdam met L.B.J. Moor en vooral te Amsterdam met P.A.
Morin als partner; haar Suzanne in ‘De demi-monde’ en Clotilde in ‘Fernande’ waren brillante creaties. Haar geluid was weinig melodieus, haar wijze
van enkele zinnen te lanceeren, door plotseling een woord of lettergreep op een veel hoogeren toon uit te spreken dan het voorafgaande, minstens excentriek, maar zij was een mooie verschijning met iets van een française erin, vol verve, en in die dagen een van de weinige artisten om wie men naar de komedie ging. Na het afscheid van Mw. Kleine-Gartman werd het
emplooi van deze, de mère-noble-rollen, door Sophie de Vries overgenomen; zij kon evenwel haar voorgangster niet evenaren.
De laatste jaren van haar leven werden vergald door een hoogst pijnlijke kwaal, die haar, 53 jaar oud, ten grave sleepte.
Zie over haar mijn Tooneelherinneringen. 216-229, 232-235.
Mendes da Costa
Waelwijck, Arnold van
WAELWIJCK (Arnold van), overl. 1579 of 1580, brabantsch edelman, die om zijn geloof zijn vaderland verliet en zich 1554 tot den lutherschen predikant te Hamburg, Westphal, wendde, om door hem en zijn landsman Bording aan het mecklenburgsche hof geplaatst te worden, hetgeen echter niet gelukte (Sillem, Briefsammlung des Superintendenten Westphal I, 169). Indien hij dezelfde is als de Valwichus, die 1548-9 te Engeland in calvinistische kringen leefde, dan is deze, die dan een volgeling van Melanchthon geweest kan zijn, waarschijnlijk bij de troonsbestijging van Maria (1553) naar Hamburg gevlucht en gelijk veel anderen naar Oostfriesland gegaan. A.v.W. vinden wij in 1561 weer in Engeland als overtuigd calvinist; hij stond in betrekking met de regeeringskringen, en was misschien reeds toen, zeker een jaar later, in oostfrieschen dienst. Hij huwde, waarschijnlijk 1561, met Isabella de Haméricou rt, een oudtante van Marnix, die in 1546 om het geloof met Jacob van Bourgondië, heer van Falais, naar Calvijn gegaan was, en vroeger wellicht met Antoine Popillon, heer van Parey, gehuwd was geweest. W. deed als gezant herhaaldelijk reizen voorde graven van Oost-Friesland, o.a. onderhandelde hij herfst 1571 en voorjaar 1572 met den Prins en Lodewijk van Nassau over de schade, die Oost-Friesland van de Watergeuzen leed. In den winter 1572-3 bracht hij als agent van den Prins gelden voor den opstand bijeen; 1574-1575(79?) was hij scholarch (d.i. schoolopziener, geen leeraar) te Norden. 2 Febr. 1577 benoemde de Prins hem tot baljuw van Middelburg, wat hij tot 16 Nov. 1579 bleef. Zijn vrouw stierf 13 Oct. 1580.
Zie: A. Elkan, Phil. v. Marnix I (Leipz. 1910) 18 vlg; en behalve de daar geciteerde werken, Bijdr. en Mededeelingen Hist. Gen. XXVI (1905) 255 vlg.; Hessels, Eccl. Lond.
Bat. Arch. II; III: 1, reg . ; Jahrb. Ges. bild. KunstEmden VII: 2, 1 vlg . ; XI, 333; Calend. State Pap.
Foreign 1563, 1564-5, 1569-71 reg . ; Hagedorn, Ostfriesl. Handel u. Schiffahrt im 16. Jhrh. 147, 173, 191,297, 314. Enkele plaatsen uit de Emdensche stadsrekeningen van 1573-75 dank ik aan prof. Ritter in Emden en Dr. Hagedorn.
Elkan