SASBOUT (Adam), minderbroeder, geb. te Delft 21 Dec. 1516 en overl. te Leuven 21 Mrt. 1553. Hij was de tweede zoon van den bekenden delftschen burgemeester Jan Sasbout en van Elisabeth van der Burch.
Hij bezocht de latijnsche school zijner geboortestad, vervolgens de Hieronymusschool te Utrecht. Waarschijnlijk in 1534 begon hij zijn studiën aan de universiteit van Leuven. In de paedagogie ‘Het Kasteel’ volgde hij de lessen der wijsbegeerte en behaalde 22 Mrt. 1537 het licentiaat als vierde van de tweede linie (Analectes pour servir ä l'histoire ecclésiastique de la Belgique II, 381 ss.). Na zijn bevordering tot doctor in de wijsbegeerte stud. hij het hebreeuwsch in het college der ‘Dry Tonghen.’ Voor de godgeleerdheid bezocht hij voorts het pauselijk college en verwierf zich de bijzondere hoogachting van Tilman Clercx (Ghybens) van Geldorp, bij wiens dood (3 Oct. 1550) hij ook een lijkrede uitsprak, welke in druk verscheen. Hij volgde de lessen van Riewert Tapper en Joannes Leonardi van der Eycken. In Mei 1542 werd hij priester en behaalde kort daarna, wellicht in 1543, den graad van baccalaureus in de godgeleerdheid. Tot herstel zijner gezondheid - hij leed reeds aan bloedspuwingen - bracht hij eenigen tijd in het vaderlijk huis door, maar keerde zoodra mogelijk naar Leuven terug. Inmiddels werden hem de rijkste beneficiën aangeboden. Hij weigerde en trad 17 Apr. 1544, na vele moeielijkheden overwonnen te hebben, te Leuven in de Orde der minderbroeders. Na zijn professie (19 Apr. 1545) werd hij aangesteld tot lector in de Schriftuur. Onderzijn leerlingen noemt Estius (Hist. Mart. Gorcom. (Duaci 1603) 177 s.) vooral de later als martelaars gestorven minderbroeders Nicolaus Pieck en Daniel van Arendonck. Zijn lessen werden ook zeer druk bezocht door de studenten der Universiteit. Grooten naam verwierf hij zich door de preeken, welke hij geregeld hield voor professoren en studenten. Wat ons daarvan rest, getuigt van diepe wetenschap, groote zeggingskracht en apostolische vrijmoedigheid. Zijn vroegtijdige dood - hij telde slechts 36 jaren - was oorzaak, dat de meeste zijner werken door anderen (Corn. Verburch enMich. Vosmeer) in het licht werden gegeven.
Volgens zijn levensbeschrijver Michael Vosmeer, zusterszoon van pater Adam en broeder van den apostolischen vicaris Sasbout Vosmeer (Vita, 54) vertaalde hij reeds als student te Utrecht het eerste boek van Homerus' Ilias in latijnsche verzen. Georgius van Langhveldt (Macropedius) legde het ter perse en voegde er een waardeerend woord van aanbeveling aan toe. De afzonderlijke uitgave is mij onbekend. De vertaling met de aanvangswoorden: ‘Iram Musa mihi memora’ vindt men in de Opera omnia (Colon. Birckmann 1575). Zijn overige letterkundige producten heeft Adam zelf verbrand, wat door velen, o.a. door Carolus Liebaert, deken van Yperen, werd betreurd.
Dirks (Hist. littér. et bibl.... des Frères Mineurs .... en Belgique et dans les Pays-bas, 88) vermeldt zijn Conciones tres superscripturam Levitici (Lovanii, Bergaigne 1552) en Memento homo quodpulvis es (Ibid. 1553).
Na zijn dood verschenen: In Esaiam prophetam commentaria, opera et industria Cornelii Verburchii Delphii in lucem edita, quibus praemisit tractatum de Scripturarum sensibus (Lovanii, Bergaigne, 1556) (zie Reussens in Analectes pourservir.... Belgique, XXII (1890) 210). (Herdruk Antverp., Steels, 1563).
In hoeverre de denk- en zienswijze van Joannes Leonardi van der Eycken van invloed is geweest op deze tekstverklaringen, wordt verschillend beoordeeld. Vgl. Foppens, Bibliotheca Belgica, I, 5; Fr. Lave, Sententia venerabilis domini Joannis Hasselii.... super facto Nectarii, (Antv., Plantijn, 1564); Molanus, Hist. Lovaniensium(ed. de Ram, Bruxellis 1861) 517; en de Responsiovan Michael Vosmeer in Vita 29-44. Eveneens werd door Corn. Verburch uitgegeven: In omnes D. Pauliet quorundam aliorum apostolorum epistolas explicatio (Lovanii, Bergaigne, 1556 en Antverpiae, Steels-Withagen, 1561).
Een oordeel over deze exegetische werken, zie: D.v. Bleijswijck, Beschr. v. Delft, 406 v.; Montijn, Gesch. derhervorming in de Ned. I (1866), 199; Corn. a Lapide, Commentaria in 4 Prophetas Majores (Antverp. 1664), 47 en Commentaria in omnes Divi Pauli Epistolas (Antverp. 1665), 25;Knabenbauer, Commentarius in Isaiam Prophetam (1887), 22.
Opus Homiliarum (Lovanii, Bergaigne, 1554 en 1556; Antverp. Beller, 1565, en Lovanii, R. Velpius, 1570). Daarna onder den titel: Homiliae accurate recognitae. Accessere Rever. P. Vita et responsio adversus aemulum, item argumenta Homiliarum (met afzonderlijke pagineering 1-54). Tria haec nunc primum edita curante Michaele Vosmero (Colon. B. Gualterus, 1613). Deze Vita is natuurlijk de hoofdbron voor deze schets.
De homilieën (zie de beoordeeling van Montijn, a.w. (1866), 202 en 209) werden doorJan van Bekensteyn en Pieter van Utrecht, minderbroeder in het klooster van Haarlem, uit het Latijn vertaald en verschenen te Leiden bij Jan Matthysz. in 1569; nog eens ‘tot Loeven bij Jan Maes’ in 1614, tegelijk (?) met de ‘vierwterste’ van kard. Bellarminus.
J.M. Schrant nam een gedeelte der homilie op den tweeden Zondag van de Vasten op in zijn Oud- Neêrlandsch Rijm en Onrijm (Leiden 1851), 270 vv. Nog vindt men enkele van Sasbouts preeken in handschrift o.a. in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem (zie: B. Kruitwagen, Cat der hss. en boeken v.h. Biss. Mus. (Amst. 1913) 60); in de bibliotheek v.d. Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden (zie Catalogus, 1e ged., 20, hs. 330) en in het archief van Delft. (vgl. Nijhoffs Bijdragen, Nieuwe Reeks, IX (1877), 324, noot 1).
Sasbouts Opera Omnia zagen het licht ‘Coloniae Jo. Birckmann, 1568’ en ‘vidua J. Birckmanni 1575’ en 1608.
Cornelius Musius vervaardigde voor Sasbout een achtregelig latijnsch grafschrift (Molanus, Hist. Lovaniensium. ed. de Ram (Bruxelles 1861) 257). Op verlangen van den apostolischen vicaris Sasbout Vosmeer, werd 1 Dec. 1598 het gebeente van zijn oom opgegraven en geplaatst aan den voet van het hoogaltaar der leuvensche kloosterkerk (Vta, 22). Zijn aandenken bleef in zegening. Dit blijkt uit de waardeerende opdracht, waarvan de bekende scripturist Henricus de Bukentop O.F.M. zijn in 1696 uitgegeven Dictionarium voorzag, en meer nog uit een briefwisseling tusschen Alexander Farnese en Philips II (Analectes pourservir .... Belgique, X, 124 s.). Nog heden hangt een geschilderd portret van hem in de leeszaal der leuvensche Alma Mater. Een gravure door Wiricx in het Vta, een tweede, daarvan maar weinig verschillend door B. a Bolsverd’ in ‘Sermoonen’ uitg. 1614, een derde bij Foppens, Bibliotheca Belgica, I (Bruxellis 1739), 5.
Zijn portret door een onbekende is in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Zie, behalve het Vita en de hierboven aangehaalde werken: Sedulius, Historia Seraphica (Antverp. 1613) 112, 662 et 667; Art.aMonasterio, Martyrologium Franciscanum (Parisiis 1638), 609; Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, III (Hagae Com. 1727), 144 ss; Bijdr. Bisd. Haarlem, XX (1895), 79 v. en 184 v.v. enz.
Hesse