NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Pijnappel, jan

betekenis & definitie

PIJNAPPEL (Jan), geb. 17 Nov. 1822 te Amsterdam, zoon van Gerrit P. en Anna Maria Kruseman, overl. 14 Sept. 1901. Hij studeerde eerst aan hetathenaeum te Amsterdam, daarna te Leiden, waar hij in 1845 in de letteren promoveerde op een proefschrift: Specimen literare inaugurale continens vitas ex lexico biographico Ibn Callicanis quae non exstatnisi in codiceAmstelodamensi.

In 1846 werd hij benoemd tot leeraar, later tot hoogleeraar aan de delftsche academie, waar hij onderwijs gaf in het maleisch en ook tijdelijk in geschiedenis en land- en volkenkunde. Bij de opheffing dier inrichting werd hij hoogleeraar in het maleisch aan de rijksinstelling voor onderwijs in ind. taal-, land en volkenkunde en sedert 1877 hoogleeraar aan de rijksuniversiteit te Leiden. Dit ambt aanvaardde hij met eene redevoering: Het recht en de waarde der beoefening van het maleisch en in t algemeen van de pol. talen als vak van hooger onderwijs. In 1889 ontving hij op verzoek eervol ontslag en vestigde zich te Nijmegen, waar hij overleed. Hij was gehuwd metTheodora Magdalena des Amorie van der Hoeven.Zijne werken hebben vooral betrekking op de studie van het maleisch, o.a. Mal.-Ned. woordenboek (1863, 2e dr. 1875, 3e dr. 1884); Mal. spraakkunst voor eerstbeginnenden (1862); Mal. spraakkunst (1866); Mal. Grammatica (1888); Reis van Abdoellah (Mensinge's mal. leesboek, 4e stuk) en vele opstellen in de Bijdr. T., L. en Vk. Verder schreef hij eene Geographie van Ned.-Indië (1863, 2e dr. 1868).

Zijn portret is op steen geteekend door J.C. d'Arnaud Gerkens.

Zie: Encyclop. v. Ned.-Indië III, 348; A.C. Vreede in Bijdr. T.L. Vk. 1902, 1-14.

Juynboll QUAECKERNAECK (Jacob Jansz.), gesneuveld 22 Oct. 1606, behoorde tot de opvarenden van de vloot van Jacob Mahu, die 24 Juni 1599 Nederland verliet voor de reis door Straat Magalhaens naar O.-I. Na de vele wederwaardigheden, welke die ongeluksschepen troffen, verlieten ‘de Hope’ onder kapitein Huydekooper als admiraal en de ‘Liefde’ onder kapitein Q. als vice-admiraal (met William Adams (I kol. 20) als opperpiloot) het eiland Santa Maria (Chili) 27 Nov. 1599 op weg naar

Japan. Op 16o N.B. ontdekte men 2 eilanden waarvan de bewoners menscheneters waren en waarheen 8 man van de ‘Liefde’ voeren, zonder terug te keeren. 23 Febr.

1600 bevonden zich die schepen op 28o N.B. en werden door storm van elkander gescheiden; van ‘de Hope’ vernam men nooit meer iets. 24 Maart bereikte men het eil. ‘Lot's Vrouw’ en 19 April zag men de kust van Bungo op het ell. Kioe-Sioe op
321^° N.B. De door scheurbuik en ellende uitgeputte bemanning werd door Japanners in de hoofdhaven van Bungo onder dak gebracht. Na vele moeilijkheden, ondervonden door de tegenwerking der Portug. Jezuïeten, nam Keizer lyeyasoe de schepelingen in bescherming, liet het schip naar Quanto, nabij Jeddo, voeren en, daar de lading intusschen gestolen was, de som van 2^ ton gouds door Q. onder de bemanning verdeelen; tevens werd hun een dagelijksch rantsoen rijst en een jaargeld van 11 a 12 ducaten toegekend. 2 Dec. 1605 verschenen in de factorij der O.-I.C. te Patani (N.O. kust van Malakka) in een jonk Q. en Melchiorvan Santvoort, die van den Shogoen vergunning hadden verkregen, het rijk weder te verlaten. Van daar reisden zij naar Djohore; 19 Aug. bracht radja Sabrang hen met 6 prauwen bij de vloot van Cornelis Matelief de Jonge, waar Q. zijn oom, den admiraal, kon berichten, dat de handel op Japan voor de Nederlanders geopend was. Q. werd benoemd tot kapitein der ‘Erasmus’, ondanks de aanspraken van anderen. In den zeeslag bij Malakka op 22 Oct. 1606 sneuvelde Q. ‘soodat desen man so lange heeft moeten in dese landen swerven, om hierso onnoselyck te sterven’.

Zie: J.K.J. de Jonge, Opkomst van het Ned. gezag in O.-I. II, 220 (den Haag 1864); Th. Rundall, Memoirs of the Empire of Japan (1850) (Hakl. Soc.) 18,19;

Begin ende Voortgangh (1646) II. No. 13, 170; A. Wichmann, Dirck Gerritsz. (Gron. 1899).

Mulert

< >