NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Pijnacker, cornelis van

betekenis & definitie

PIJNACKER (Cornelis van), geb. 6 Jul. 1570 te Pijnacker bij Delft, waaraan hij zijn naam ontleende, als zoon van deftige ouders, Adam van Kerkhoffe en Johanna van Polanen, overl. te Franeker 12 Jan. 1645. Na de school te Delft bezocht te hebben, werd hij 6 Nov. 1586 te Leiden, alsCornelius Adami Pinacriensis,als litt. stud. ingeschreven en disputeerde hij 6 Apr. 1591 onder prof.

Carolus Gallus deAntichristo. Tot voortzetting zijner studiën naar Heidelberg vertrokken, werd hij hier 28 Sept. 1591 geïmmatriculeerd. Weldra vergezelde hij Elbertus van Palland, een adellijk student uit Kleef, op een reis door Duitschland, Oostenrijken Italië, waar hij 30 Jan. 1593 alsCornelius Pijtackerals student te Padua werd ingeschreven. Hij vatte, waarschijnlijk door van Pallands invloed, het plan op om in de rechten te gaan studeeren en werd 5 Mei 1594 te Leiden daartoe ingeschreven. Na de Iessen van Julius van Beymaen van Ev. Bronchorstte hebben gevolgd, deed hij na het vertrek van den eerste naar Franeker, spoedig achter elkander zijne examens en promo-

veerde 16 Mei 1597 onder Bronchorst tot J.U.D., na verdediging op 6 Mei eener verhandeling de Jure jurando. De spoedige beëindiging zijner studiën schijnt veroorzaakt door de verwachting om een professoraat te verkrijgen, opgewekt - na van Beyma's vertrek - door de uitlating van curatoren, dat voor eenige jonge mannen gelegenheid zou zijn publieke lessen over Instituten te geven en aldus zich een professoraat te verwerven. En reeds spoedig na zijne inschrijving als advocaat voor den Hove van Holland zag hij deze verwachting vervuld: 9 Nov. 1597 werden Pijnacker en Corn. Swanenburgh tot buitengewoon hoogleeraar in de Instituten aangesteld. Na den dood van Corn. de Groot in 1611 werden beiden (10 Febr.) tot ordinarius bevorderd. In 1614 met Pauw op de nominatie voor rector magnificus geplaatst, werd deze benoemd.

Curatoren ontsloegen hem 11 Aug. 1614, toen zij vernamen, dat hij in onderhandeling was getreden met Groningen om daar aan de op te richten univ. tot prof. benoemd te worden. Hij werd er in datzelfde jaar tot eersten hoogleeraar in de rechten beroepen, woonde de inauguratie daarvan op 23 Aug. 1614 bij, maar ving eerst eenigen tijd later zijne lessen aan en bekleedde van 1616-17 het rectoraat. In 1622 door de Staten-Generaal belast met een diplomatieke zending naar Tunis en Algiers ten einde te trachten aan de zeerooverijen dier staten een einde te maken, droeg zijn optreden hier - mede door zijn ervaring in het italiaansch en arabisch - aanvankelijk goede vruchten, maar toen spoedig na zijn terugkeer de rooftochten weder aanvingen, werd tot een tweede ambassade besloten en Pijnacker in 1625 nogmaals gezonden. Ook nu was een bevredigende verklaring het gunstig resultaat. Door deze herhaalde afwezigheid zag hij zich echter gedwongen zijn professoraat te Groningen neder te leggen. De tijd, waarop dit geschiedde, is niet met zekerheid op te geven.

Na terugkeer van zijn tweede zending, vestigde Pijnacker zich ambteloos te Meppel, waar onderzoekingen vooreen geschiedenis van Drente hem bezighielden. De uitkomsten daarvan zijn niet bewaard, slechts kaarten van Drente van zijn hand herinneren aan dezen arbeid. In 1636 zag hij zich als opvolger van Bern. Schotanus tot hoogleeraar te Franeker benoemd, welk ambt hij tot zijn dood, 12 Jan. 1645, vervulde, na in 1638 en 1642 het rectoraat te hebben bekleed. Zijn door prof. Wissenbach uitgesproken lijkoratie is niet in druk verschenen. Pijnacker was tweemaal gehuwd, heteerstmetSuzanna van Treslong, de dochter van den Geuzen-admiraal, het laatst met Sybilla Boterpot.

Aan zijn tweeden tocht herinnert een merkwaardige reisbeschrijving onder den titel: De Reyse naerAfrica, Tunis, Algiers, etc, gedaen in den Jare 1625 onder 't beleyd van Dr. Ryn-Acker, als Ambassadeur van haere Hog. Mog. tot lossinghe van de Christene Slaven derwaerts gedeputeert (Haerl. 1650) op de leidsche universiteitsbibliotheek. Blijkens dit verhaal, dat den ambassadeur steeds Ryn-acker noemt, stond het schip, waarmede de tocht gemaakt werd, onder bevel van Pijnackers schoonzoon, Cornelis Moens.

Behalve zijne diplomatieke, deden zijne juridische kundigheden hem bij tijdgenooten in hoog aanzien staan; de talrijke door hem gegeven adviezen - waarvan een aantal zijn bewaard -

getuigen daarvan. Terwijl hij ook het militaire recht beoefende, vormden de Instituten en Pandecten zijn eigenlijk vak van studie, en hieraan zijn de enkele door hem uitgegeven geschriften gewijd: Indexad controversiarum corpusAndr. Fachinaei (Gron. 1619); Primordiorum juris Justin, demultia. Sive utiliorum etmaxime necessariorum ex Libris 4 Instit. Juris curiosa selectio (Fran. 1640) - geschreven voor het gebruik van den bij hem te Franeker als leerling inwonenden Johannes van Echten - en het uiterst zeldzame: Jus controversum ex Pandect et Codicis praecipuis legibus compilatum, secundum titulorum et legum ordinem dispositum, exercendae juventut legum studiosae propositum et publicis disput, excussum, moderantbus C. Pijnacker,Nic. Langio (Gron. 1620).

Zijn geschilderd portret is op het stadhuis te Franeker en in de Universiteit te Groningen. Ook is het gegraveerd, o.a. door S.v. Lamsweerde.

Zie: Siegenbeek, Leidsche Hoogesch. II, T. en B. 82; Jonckbloet, Gedenkb. Hoogesch. Groningen 39, 55 en daarachter: Boeles, Levensch. Gron. Hoogl., 9; Boeles, Friesl.

Hoogesch. II, 148-151,841; Vriemoet, Ath. Fris. 288-292; Fockema Andreae, Inl . de Groot, Inl . 8 en 9; Berigten Hist. Gen. UtrechtVII, 279 vlgg.; Drentsche Volksalm. 1851,117 vlgg.; Diarium Ev. Bronchorstii 16, 83, 98, 99, 105, 138, 141; N.G. Kist, Bijdragen t.d. vroegstegeschiedenis... der Hoogesch. te Leiden (Leid. 1850) 57.

van Kuyk

< >