NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Doedes, jacobus isaac]

betekenis & definitie

DOEDES (Jacobus Isaac), geb. 20 Nov. 1817 te Langerak, waar zijn vader predikant was, overl. 19 Dec. 1897 te Utrecht. Hier studeerde hij van 1834-1841, toen hij tot doctor in de godgeleerdheid werd bevorderd na verdediging eener dissertatie de Jesu in vitam reditu. 9 Juli 1843 werd hij predikant te Hall bij Zutfen, en 5 Sept. 1847 te Rotterdam, waar hij werkzaam bleef tot

dat hij in 1859 als opvolger van den hoogleeraar Bouman naar Utrecht trok. Zijne inaugureele oratie de Critica studiose a theologis exercenda gaf aan de Génestet stof voor een zijner leekedichtjes (XXX).

Hem was opgedragen het onderwijs in de exegese van het N.T., encyclopedie en theologia naturalis. Vooral de eerste bezat zijne liefde, en een zijner leerlingen getuigde: ‘hij heeft ons een exegetisch geweten gegeven’. In 1844 had zijne door Teyler's Genootschap met goud bekroonde verhandeling over de Tekstcritiek des N.V. het licht gezien.

Zijn theologisch standpunt werd door hem in de Inleiding tot de leer van God en De leer van God omschreven als het supranaturalistisch theïsme. In verscheidene polemische geschriften heeft hij zich tegen de moderne theologie verzet; en ook in den kerkelijken strijd tegen de moderne richting, waartoe zijn lidmaatschap van de Synode hem mede de gelegenheid bood.

Van groote beteekenis is zijne werkzaamheid geweest voor de waarde en het gebruik van ‘zeldzame boeken’; vooral wat hij gegeven heeft op het gebied der nederlandsche bijbeluitgaven. Met zijn ambtgenoot van Oosterzee e.a. redigeerde hij sinds 1845 de Jaarboeken voorwetenschappelijke theologie, tot 1858, toen zij onder den titel Nieuwe Jaarboeken verschenen onder redactie van Dr. D. Harting (tot 1863). Behalve een werk over den Heidelbergschen catechismus in zijne eerste levensjaren in 1867 gaf hij in 1880 eene beschouwing over De Ned. Geloofsbelijdenis en de Heid. catechismus als belijdenisschriften der N.H. kerk.

20 Nov. 1887 bereikte Doedes den 70-jarigen leeftijd, zoodat hij het volgende jaar afscheid moest nemen van zijne betrekking; maar uit de lijst zijner geschriften blijkt, dat de emeritus steeds werkzaam bleef.

In 1843 huwde hij Wilhelmina Kemink, die in 1862 hem ontviel; vierjaren later hertrouwde hij met Catharina van Loenen, wed. van Dr. W.C.L. Clarisse.

In 1873 werd hij andermaal weduwnaar. Ook vele zijner kinderen gingen hem in den dood voor, de meeste op jeugdigen leeftijd; twee zoons zijn in voorg. en volg. art. besproken.

Doedes' portret is gelithographeerd door M. Miechielsen.

Eene lijst van zijne geschriften is geplaatst achter de levensbeschrijving doorG.H. Lamers in Levensb. Letterk. 1898, 87. Zie verder Doedes' eigene Biografische herinneringen, enJ. Herderscheê, De modern-godsdienstige richting in Nederland.

Herderscheê

< >