DAMMAN (Adrianus), of Dammant, heer van Bijsterveld, een heerlijkheid in de omgeving van Axel, later ook ridder van Fairhill, was afkomstig uit een aanzienlijk Gentsch geslacht. Na eerst een tijdlang als praeceptor der zonen van graaf Jan van Nassau werkzaam te zijn geweest, zag hij zich door de vervolging genoopt te vluchten en de wijk naar Keulen te nemen. Vandaar werd hij in Aug. 1574 door den magistraat van Frankenthal in de Paltz aangezocht voor een benoeming als latijnsch schoolmeester te dier plaatse. Ofschoon hij blijkens een notitie uit het eind van Sept. zich toen bereid verklaard had die benoeming op te volgen, is er van haar aanvaarding toch niet gekomen, althans najaar 1575 en 1576 blijkt hij nog immer te Keulen te zijn; ook daar als schoolmeester en tevens als ouderling bij de nederduitsche vluchtelingenkerk. In de notulen van dezen kerkeraad wordt hij 17 Mrt. 1577 het laatst als aanwezig gemeld; vermoedelijk is hij kort daarop naar 't vaderland teruggekeerd, in verband met de gunstige wending die de omstandigheden daar toen genomen hadden. Niet onmogelijk ziet op dien tijd het bericht dat hij secretaris der 18-mannen en stadscommissaris is geweest. Mrt. 1579 werd hij uit Gent naar Antwerpen gezonden met een missie namens den prins van Oranje. Omstreeks 1580 vroegen de bewoners van Axel en Axelambacht om in de vacature van het baljuwschap bij hen het liefste Damman te committeeren. Maar aan dat verzoek is zeker niet voldaan, want 27 Juni van dat jaar aanvaardde hij te Gent zijn taak als rector en leeraar in de hoogste klasse van de latijnsche school, die daar naast de theologische faculteit toen was opgericht geworden. In die betrekking heeft hij toen o.a. Cicero's Pro Marcello en de Olynthische redevoeringen van Demosthenes gedoceerd. Na de inneming van Gent door Parma, in 1584, verplicht geweest om die stad te verlaten, schijnt hij naar Engeland gegaan te zijn. Ten minste van uit dat land kregen de Burgemeesters van Leiden 25 Jan. 1586 bericht dat de curatoren van der Does en Buys, behoudens hunne goedkeuring, tegen een traktement van ƒ 400. - met hem waren geaccordeerd om ethica te doceeren. 31 Dec. 1586 en 24 Aug. 1587 kreeg hij als blijk van tevredenheid een som van ƒ 100 als ‘vereering’. Inderdaad is hij toen daarop ook twee jaar ongeveer te Leiden werkzaam geweest. Tot 10 Juli 1588. Toen gaven hem curatoren en burgemeesters, bij zijn vertrek naar Duitschland, op zijn verzoek ontslag. Tusschen dat oogenblik en het jaar 1594 verliezen we hem dan uit het oog. In Jan. van het laatstgenoemde duikt hij echter weer op, als benoemd ambassadeur der Staten-Generaal bij koning Jacobus VI van Schotland. Na op reis naar zijn bestemming nog door Duinkerkers gevangen genomen te zijn geweest en zelfs een drietal weken in hun stad te zijn opgesloten, kwam hij - bevrijd omdat hij voorgaf onderwijzer van de zoons van den schotschen koning te zijn - eindelijk toch goed en wel aan. Tot zijn dood, die zeker niet voor 1604 gevallen is, is hij daar toen gebleven; behalve gezant naar 't schijnt op verzoek van George Buchanan ook nog opvoeder van verschillende adellijke jongelui. Na den dood van zijn eerste vrouw, een Hollandsche, trad hij nog in 't huwelijk met een verwante der Stuarts. Van de zonen uit dat eerste huwelijk - in ± 1587 telde zijn gezin 13 personen - is de oudste, Theophilus, gehuwd geweest met een dochter van den heer van Swieten en als kapitein in staatschen dienst gesneuveld bij de verdediging van Hulst in 1594. Wellicht was een der overige: Zebedeus, van wien in 1590 een disputatie werd gedrukt De Coena Domini, nadat hij als ‘Anglus’ 13 Juni 1586 te Leiden was ingeschreven, en die in 1593 predikant werd te Westkapelle; althans in de onderteekeningsakte der Classe Walcheren van de besluiten der Emder Synode noemt hij zich eveneens: van Bijstervelt (J.W. te Water, Kortverhaalder Reformatie van Zeeland (Middelb. 1766) 1991); tenzij deze Adrianus' broeder is geweest. Als kenner der humaniora genoot Damman een goede reputatie. Bovendien was hij een verdienstelijk dichter. Een aantal proeven van zijn talent zijn te vinden in een werk van Berlicomius, De Hierostichon sive carminum ex libris sacris et ecclesiasticis, metaphrasi poetica concinnatorum Libri IX (1598).
Voorts gaf hij: Carmen gratulatorium Francisco Andium Duci ad capiendum Flandriae Comitatum accersito (Antw. 1582) en een schimpdicht op zekeren Goltzius, drukker te Brugge. Terwijl ten slotte van hem nog genoemd wordt een vertaling van een groot fransch heldendicht van Guil. de Salustedu Bartas, Lasepmaine ou création du monde (2e dr. Geneve 1608). Naamgenooten van dezen Damman trof ik de volgende aan: GunthierofGothier Aldegonde Damman, geb. te Gent, die - reeds gehuwd - omstreeks 1567 te Sandwich heeft vertoefd, sedert Mei 1584 den dienst waarnam te Goes, 14 Oct. 1586 als eerste predikant werd beroepen te Kloetinge, in het begin van 1587 vertrok naar Serooskerke op Walcheren, waar hij in 1608 overleed (ab Utrecht Dresselhuys, DeHerv. Gemeente te Goes (Goes 1847) IX). Een zoon van Gothier was Cornelis Damman, ook genoemd Dammisze, geb. te Sandwich, als theologisch student te Leiden ingeschreven 30 Sept. 1587, die met attestatie van Hulsterambacht en de classis van Walcheren in Oct. 1596 predikant werd te Hekelingen, als weduwnaar 13 April 1597te Middelburg ondertrouwde (getr. 4 Mei) met Mayken Elebout, in Aug. 1597 predikant werd te Ouddorp en omstreeks 1600 veertien maanden den dienst te Goedereede waarnam; hij werd in 1605 te Brugge gevangen genomen, maar door bemiddeling van de Staten door uitwisseling weer vrij gemaakt. Beslist contraremonstrant verkeerde hij omstreeks 1618, toen hij - tijdens de Remonstrantsche woelingen te Goeree - daar voorging, zelfs in levensgevaar, naar Trigland meedeelt. Sept of Oct. 1619 vertrok hij van Ouddorp als predikant naar Oostvoorne. waar hij in 1627 overleed (zie NavorscherXLII (1892) 549, 911, XLIII (1893) 113, 114; XLV (1895) 545, 546; XLVI (1896) 67, 69 en XLVIIl (1898) 116, 117). Een broeder van Cornelis was wel Tobias Damman, die geboortig uit Gent wordt genoemd, maar eveneens als afkomstig uit Sandwich 30 Sept. 1587 te Leiden is ingeschreven; hij werd 8 Febr. 1593 als proponent beroepen naar Oud-Vosmeer, 13 Febr. 1596 te Overzande en Driewegen, 8 Mrt. 1609 te Nieuwerkerkop Duiveland, en 27 Nov. 1618 te Brielle, waar hij begin 1619 heenging en in 1621 overleed; aan hem is het 1606 te Bergen op Zoom verschenen werk te danken: Den staetderkercken, mitsgaders de regieringe.... der Pausen, ende oock de.... geschiedenissen dewelcke onderalle.... vorsten .... overden aertbodem gebeurt zijn.... Door Jan Crespin. Ende nu eerst van nieuws overgeset uit de fransch. tale.... doorT. D'A mmanum. (zie over hem: H.C. Rogge. Beschrijvende catalogus der pamflettenverzameling van de boekerij der Remonstrantsche Kerk te Amsterdam St. II, afd. I, 12; Nehalennia, jaarboekje enz. I (Midd. 1849) 179; Navorscher LIX (1910) 82-84). Waarschijnlijk was een zoon van hem, en denkelijk hier en daar met hem verward: Tobias Damman, geb. omstreeks 1599; hij ontving 19 Juni 1619 van de brielsche magistraat eene vereering voor de dedicatie zijner (vermoedelijk te Franeker) gehouden Theses (NavorscherXLIV (1894) 137), werd als ‘Zelandus’ 11 Oct. 1619 te Leiden ingeschreven als stud. theol., hield daar onder Joh. Polyandervan Kerkhoven in 1620 eene Disp. de Sacro-sancta trinitate (herdrukt in de Synopsis purioris theologiae per lohannem Polyandrum etc. (Lugd. Bat. 1625)), werd als proponent in 1621 predikant te Zonnemaire, in 1624 te Oosterland en in 1638 te Zierikzee, waar hij in 1640 overleed. Is de genoemde Gothier misschien een zoon geweest van een zekeren Willem Damman, een tot de reformatie overgegaan priester uit de diocese Yperen, die na zijn overgang naar Frankfort vluchtte? Weergekeerd naar Vlaanderen werd deze predikant te Hondschoote en als zoodanig 22 Febr. 1562 gevangen en opgesloten in de gevangenis van den bisschop van Yperen. Reeds voor 12 Mei werd hij evenwel door eenige uit Engeland overgekomen ballingen, die ‘onder 't dexel van graen ofte naer te willen coopen’, binnen wisten te dringen, uit zijn kerker verlost. Waarop hij mee de wijk nam naar Engeland. In 1570 maakte hij deel uit van den kerkeraad der vluchtelingengemeente te Sandwich. Zijn vader heette Christiaan, zijn vrouw Claire, zijn broeder Ghislain, een tegelijk met hem gevangen gehouden en naar het schijnt tot de roomsche Kerk teruggekeerde zuster: Janneken. Daar deze Willem dichter was en bij zijn verhoor voor de overheid in 1562 eenigszins gematigdheid werd betracht ‘au regard de la qualité de la personne’ is het waarschijnlijk dat hij verwant is geweest aan Adrianus en dezelfde William Daman was van wien vermeld wordt dat hij aandeel heeft gehad in de engelsche psalmuitgave van 1579, die gepubliceerd werd door Edward Hake, en die in 1591 - toen was hij dus gestorven - ‘late one of her Majestie's musitions’ is geweest. Een Catelijne Damman, dochter van Willem, werd 1 Febr. 1590 in de nederduitsche vluchtelingenkerk te Londen gedoopt.
Het portret van Adriaen Damman is gegraveerd door Jac. de Gheijn (1578).
Zie:Groen van Prinsterer,Archies 1ière Serie VIII, 115;W.te Water, Historie der Hervormde Kerke te Gent (Utr. 1756) 187; Werken der Marnixvereeniging S. I, D. II, 383, D. III, 85-107;Chr. Sepp, Drie Evangeliedienaren uit den tijd der Hervorming (Leiden 1879) 79; H.Q. Janssen, De kerkhervorming te Brugge (Rotterdam 1856) II, 162; E. Simons, KölnischeKonsistorial-beschlüsse (Bonn 1905) 115, 119; P. Frédéricq, Travaux du cours pratique d'Histoire Nationale I (Gand 1883) Ecoles Calvinistes de Gand 64, n. 1; G.D.J. Schotel, De Academie te Leiden (Haarl. 1875) 230; J.H. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum III (Cantabr. 1897) no. 143 § 7, no. 1640; Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch GenootschapXII (1889) 247, 248; Reitsma en van Veen, Acta pass i m; Nieuw kerkelijk Handboek 1909 op de versch i llende plaatsen i n B ijlage Q; DictionaryofNat. Biographyi.v. Daman; H.C. Rogge, Hetleven van Johannes Wtenbogaert I (Amst. 1874) 228, n. 6; M.P. Rooseboom, The scottish staple in the Netherlands ('s Grav. 1910) 126,127,128; E. de Coussemaker, Troubles religieuxduXVIesiècledanslaFlandreMaritime (Brux. 1876-1884) II, 43, 61; III, 74; IV, 13, 37, 38, 58, 64, 66, 75, 316, 323, 324-326; J. Tri gland, Kerckelijke Gesch ieden issen (Le i den 1650) 1032, 1033; P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis derLeidsche Universiteil ('s Grav. 1913) register in voce Damman; en archivalia uit het stadsarchief te Frankenthal in de Paltz.
van Schelven